Coffea robusta (of Coffea canephora): In Ivoorkust, Oeganda, Indonesië en Vietnam wordt voornamelijk robusta koffie gekweekt. De Coffea robusta bevat veel cafeïne (2-2,5 procent), is van mindere smaakkwaliteit en wordt daardoor voornamelijk gebruikt als basis voor oploskoffie.
Coffea arabica: De arabicabonen zijn het lekkerst en bevatten weinig cafeïne (0,8-1,3 procent). De koffiebonen zijn bijzonder populair omwille van hun milde smaak en maken dan ook 65% van de wereldproductie uit. Zulke struiken groeien vooral in Brazilië, Colombia, Sumatra (Indonesië) en Ethiopië.
Coffea liberica: De liberica is de minst geliefde soort onder de koffiebonen en is dan ook goed voor amper 1 procent van de wereldproductie. Bovendien is de oogst erg onregelmatig en intensief. Struiken met zulke koffiebonen worden in Liberia geteeld.
Koffiestruiken groeien het beste in tropische en subtropische gebieden waar het warmer dan 20°C en vochtig is. Verder moet de bodem lucht- en waterdoorlatend zijn. Brazilië (32%), Vietnam (16%) en Colombia (8%) telen de meeste koffiebonen.
Wist je dat dat de duurste koffie ter wereld wordt uitgepoept? De civetkat of loewak (Paradoxurus hermaphroditus) is een zoogdier van de familie Viverridae, civetkatachtigen. Ze zijn slechts ver verwant met katten. De civetkat weet precies wanneer koffiebessen rijp zijn en eet ze dan op. De bessen worden deels verteerd en de civetkat scheidt de bonen onverteerd uit.
Die koffiebonen worden verzameld, gewassen en gebrand door de plaatselijke bevolking. De koffie is een ware delicatesse en een kopje Kopi Loewak kost al snel 12 euro.
Meestal worden de uitwerpselen van de loewak niet verzameld in het wild, maar sluiten de koffieboeren de dieren op in een kooi.
Ongeveer 75 procent van de koffiebonen komt van de plantages van zelfstandige boeren. Wereldwijd zijn er 25 miljoen kleine koffietelers of familiebedrijven. De overige 25 procent is van grote plantages met loonarbeiders afkomstig.
Arabicabonen zijn meestal afkomstig van de kleine plantages. Die worden doorgegeven van vader op zoon en zijn van de beste kwaliteit dankzij ervaring en vakmanschap. Tijdens het plukken worden de groene, onrijpe en bittere bessen er nauwkeurig gescheiden van de rode en rijpe bessen zodat de smaakkwaliteit gegarandeerd wordt. Toch is het voor kleine koffieboeren moeilijk om te concurreren met grotere plantages. Daar maken ze gebruik van een geautomatiseerd teeltproces van de robustabonen waardoor alles sneller gaat. Bovendien is de opbrengst per hectare groter bij de robustavariant.
Verschillende ontwikkelingslanden zijn sterk
afhankelijk van de inkomsten van koffiebonen.
In veel landen maken kinderarbeid, uitbuiting,
seksuele intimidatie en lage lonen deel uit van
het probleem. De koffie-industrie in Brazilië, de
grootste koffie-exporteur, schendt vaak de mensenrechten.
De arbeiders leven en werken in slechte omstandigheden.
Daarnaast krijgen arbeiders dikwijls geen arbeiderscontract.
Onder andere Nestlé (Nespresso) en Douwe Egberts (Senseo) meldden dat
het mogelijk is dat hun koffiebonen afkomstig zijn van Braziliaanse plantages waar kinderarbeid plaatsvindt.
Omdat hun lijst van koffieplantages niet volledig is, kunnen ze
onmogelijk achterhalen onder welke arbeidsomstandigheden hun koffiebonen
geproduceerd worden.
Douwe Egberts en Nestlé bezitten 39 procent van de koffiemarkt. Een deel van hun assortiment draagt keurmerken zoals UTZ Certified en Fairtrade en moet dus aan ethische codes voldoen. Beide producenten beloofden hun leveranciers te contacteren om zo snel mogelijk de arbeidsvoorwaarden te verbeteren.
Arbeiders behandelen de koffiestruiken met giftige pesticiden, zonder degelijke bescherming. Bovendien komen resten van de giftige bestrijdingsmiddelen terecht in het drinkwater van omringende dorpen. De pesticiden die ze gebruiken zijn verboden in de Europese Unie en veroorzaken ademhalingsproblemen, uitslag en geboorteafwijkingen.
De koffieboer krijgt voor zijn inspanningen gemiddeld 7 tot 10 procent van de finale verkoopprijs van de koffiebonen. In het geval van de Braziliaanse boeren is dat slechts 2 procent, volgens Danwatch.
Kinderarbeid wordt internationaal gedefinieerd als ‘werk uitgevoerd door iemand jonger dan vijftien jaar’. Het Departement van Arbeid van de Verenigde Staten stelde een lijst op met landen waar in 2016 kinderarbeid voorkwam op de koffieplantages. Op die lijst staan: Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ivoorkust, Dominicaanse Republiek, El Salvador, Guatemala, Guinea, Honduras, Kenya, Mexico, Nicaragua, Panama, Sierra Leone, Tanzania, Uganda en Vietnam. De mate waarin kinderarbeid voorkomt in die landen, verschilt per land. Daarnaast zijn er ook gevallen waarin de kinderen hun ouders helpen op de plantage, zonder dat hun schoolresultaten, gezondheid of welzijn daaronder lijdt.
In Colombia maken kinderen van vijf tot veertien jaar 4,6 procent uit van de werkende bevolking. 44 procent van hen werkt in de koffie- en suikerrietteelt. De overheid verklaart dat ze het probleem wil aanpakken en voerde in 2016 274 inspecties uit in de sectoren waar kinderarbeid vaak voorkomt. In 2015 vond er geen enkele inspectie plaats.
In Brazilië is 2,9 procent van de werkende populatie is tussen de 5 en 14 jaar oud. Net als in Colombia werkt het grootste deel daarvan, 56 procent, in de landbouw (de teelt van koffie, maar ook van onder andere appels, citrusvruchten, maïs, katoen en maniok). In Brazilië spreekt het United States Department of Labor ook van dwangarbeid.
Gelukkig vermindert het aantal gevallen van kinderarbeid in Brazilië. Werd het totale aantal kindarbeiders in 2003 nog geschat op 264.000, in 2013 bedroeg het geschatte aantal 116.000. Het regeringsprogramma ‘Bolsa Familia’, dat de armste gezinnen steunt, zou daar in belangrijke mate toe bijdragen.
In Vietnam werken meer dan 34.000 kinderen op de koffieplantages, waarvan 9,2 procent tussen de vijf en tien jaar oud is. Officieel mogen jongeren er pas beginnen werken vanaf hun vijftiende. Een studie uit 2016 rapporteert: ‘Kinderen zijn niet in loondienst, maar we vinden sterke bewijzen dat kinderen en jongeren een deel van de volwassen arbeiders vervangen in periodes van lage koffieprijzen.’
De Deense NGO Danwatch beschrijft in een rapport hoe de arbeiders in Guatemala betaald worden op basis van hoeveel koffiebessen ze plukken, in plaats van per uur. Om genoeg te verdienen, zijn ze genoodzaakt hun vrouwen en kinderen mee te brengen naar de plantage.
Ook in Honduras wordt het loon op die manier bepaald. Daar vertegenwoordigen kinderen 8,6 procent van de werkende bevolking. Van hen werkt 57,5 procent in landbouw, bij de productie van meloenen, koffie, suikerriet en okra.
De Amerikaanse non-profitorganisatie ‘Paramedics for Children’ vindt dat het probleem aangepakt moet worden, maar probeert de situatie ook te nuanceren. De organisatie schrijft: ‘In Honduras is er geen sprake van dwangarbeid of kindslaven. Ze worden niet verplicht om te plukken en verdienen net zoveel als een volwassene per kilogram koffiebessen. Het leven is er georganiseerd rond de koffieoogst: de scholen plannen hun vakantie tijdens de oogst en vaak planten de producenten een rij met lage koffiestruiken naast een rij met hoge, zodat de ouders dichter bij hun kinderen kunnen werken.
Kinderarbeid zoals voorkomt op de meeste plantages in Honduras, zou in dertien Amerikaanse staten volkomen legaal zijn. Op lange termijn willen NGO’s en de regering dat alle kinderen in Honduras betere kansen krijgen dan een leven op de koffieplantage. Maar op korte termijn vinden we dat hun recht op voedsel belangrijker is dan alle andere overwegingen.’
De arabicabonen zijn kostbaar omwille van hun milde en zachte smaak, maar de opbrengst per hectare is minder groot dan bij de robustabonen. Onrijpe koffiebonen zijn groen en enorm bitter. Zo’n groene bes tussen de verzameling rijpe koffiebessen, kan de volledige oogst verpesten. De koffiebessen zelf worden al snel overrijp waardoor het belangrijk is dat plukkers de oogst dagelijks grondig controleren en de groene van de rode bessen scheiden. Het is een arbeidsintensief proces dat door vele traditionele boeren wordt toegepast om kwaliteitskoffie te bekomen. Vooral bij die kostbare arabica’s is het belangrijk om de kwaliteit te garanderen.
Op de grote plantages in Brazilië oogsten werknemers voornamelijk machinaal. Voor minder dure mengelingen van koffie kunnen de groene bittere koffiebessen namelijk wel gebruikt worden. Hun opbrengst is groot omwille van de grotere oppervlakte van de plantage
In Nicaragua is koffie het belangrijkste exportproduct. Een derde van de inkomsten van de bevolking (ofwel zo’n 750.000 werkende mannen en vrouwen) komt rechtstreeks voort uit de koffieplantages.
Rwanda telt ongeveer 400.000 kleine koffieboeren. Zij zijn allemaal afhankelijk van de export van Rwandese koffie die 36 procent van de totale export uitmaakt. Als de oogst mislukt, lijdt de bevolking een groot verlies.
Sinds 2012 kampen plantages in Midden-Amerika met slechte oogsten te wijten aan koffieroest. Die schimmel tast de bladeren van koffieplanten aan waardoor de struiken van de koffiebes verzwakken en minder vruchten dragen. Als de boeren er tijdig bij zijn, kunnen ze de besmette bladeren snoeien. Als de plant echter te zeer verzwakt is, moeten ze verwijderd worden en is het wachten geblazen. Vijf jaar lang.
In Costa Rica en Mexico verloren koffieboeren tijdens de oogst van 2012-2013 en 2013-2014 tot 80 procent van hun oogst. In Nicaragua leden de boeren ook in 2014-2015 nog verlies.
Steeds meer koffie wordt met een keurmerk verkocht, wat betekent dat de arbeidsomstandigheden streng gecontroleerd worden en aan enkele voorwaarden moeten voldoen. Voordat een fabrikant een keurmerk wordt toegewezen, controleert de keurmerkeigenaar grondig of het product aan de eisen voldoet. Dat is een stap in de goede richting.
UTZ is voornamelijk een milieulabel. UTZ besteedt aandacht aan milieuvriendelijke landbouwpraktijken en leert de boeren betere landbouwtechnieken aan waardoor hun oogst groter wordt en de kwaliteit stijgt. Daarnaast mogen primaire bossen niet gekapt worden en is er aandacht voor beperkt en veilig gebruik van chemicaliën, afvalbeheer, erosiecontrole, het behoud van de bodemvruchtbaarheid en verantwoord waterbeheer.
Het legt een reeks sociale criteria op gebaseerd op de ILO-Conventies, waaronder een verbod op dwangarbeid of gebonden arbeid en vakbondsvrijheid. Producenten krijgen evenwel geen minimumprijs voor hun producten of fair trade premie.
Het UTZ-label wordt toegekend wanneer onafhankelijke inspecteurs, zowel lokaal als internationaal erkend, een bezoek brachten aan de producent.
Meer informatie over UTZ vind je op Labelinfo.
Wereldwijd exporteert Brazilië de meeste koffie met een UTZ label (38 procent). Vervolgens Vietnam (22 procent), Colombia (12 procent) en Honduras (8 procent). Ongeveer 80 procent van de export van koffie met een UTZ certificaat gaat naar Europa. (2009)
Rainforest Alliance focust zich op eerlijke handel en het milieubehoud in regenwoudgebieden. Wanneer koffiebonen over zo’n keurmerk beschikken wil dat zeggen dat de koffieboeren voldoen aan de eisen op gebied van waterbehoud, bosbeheer en natuurbehoud. Verder zijn er criteria voor afvalbeheer, erosiecontrole, en behoud van de bodemvruchtbaarheid. Primaire bossen mogen niet gekapt worden. Een deel van de criteria zijn verplicht, een ander deel is optioneel. De boeren mogen sommige pesticiden niet gebruiken, zodat de omringende natuur beschermd wordt. Een koffieproducent kan het certificaat ontvangen na een bezoekje van de leden van het Sustainable Agriculture Network (SAN).
Meer informatie over Rainforrest Alliance vind je op Labelinfo.
Bijna 70 procent van de koffie die behoort tot Rainforest Alliance is afkomstig van Zuid-Amerika. Vervolgens van Centraal-Amerika en Mexico (24 procent), Azië (6 procent) en Afrika (1 procent). (2009)
Het Fairtrade logo garandeert dat de koffieboeren en arbeiders een eerlijk loon krijgen voor hun werk. Onder andere de koffie van Starbucks bezit het Fairtrade embleem. In Afrika is Rwanda een van de grootste producenten van Fairtrade koffie. Het certificaat wordt toegekend aan een koffieproducent nadat enkele lokale inspecteurs met behulp van een checklist het verwerkingsproces onderzochten.
Fairtrade garandeert goede arbeidsomstandigheden en omvat eveneens een reeks milieucriteria. Het label biedt (financiële) ondersteuning aan de landbouwer en zijn gemeenschap, d.m.v. onder andere een minimumprijs en een premie.
Bovendien blijkt uit een studie dat 80 procent van de koffiemerken met een Fairtrade logo daarboven minstens een tweede certificaat bezit. 61 procent ervan bezat ook een biologisch keurmerk, 8 procent een Rainforest Alliance certificaat en 7 procent een UTZ certified label.
Fairtrade splitste in 2012 op in Fairtrade International en Faitrade USA. Terwijl de internationale variant de nadruk legt op de kleine producenten, wil Fairtrade USA dat ook de grote koffieproducenten voor een Fairtrade label ijveren.
Meer informatie over Fairtrade vind je op Labelinfo.
Kijk voor een overzicht van alle duurzaamheidslabels op Labelinfo.be. Daarop staat omschreven waar de verschillende keurmerken voor staan én waarvoor niet.
Niet minder dan 40 procent van de koffie draagt een certificaat. Wil dat zeggen dat we goed bezig zijn? Of een certificaat ook een duurzame koffieteelt kan garanderen, verschilt per gebied en per certificaat. Bovendien hebben verschillende combinaties van certificaten een verschillend effect en is het niet eenvoudig om koffie te maken die zowel sociaal verantwoord als milieuvriendelijk is.
Vlaamse wetenschappers onderzochten op Oegandese koffieplantages of een mix van certificaten zowel een ecologisch duurzame teelt kon garanderen als een goed loon voor de boeren. Hun bevindingen waren opmerkelijk: in Oeganda had een combinatie van UTZ met Rainforest Alliance en het 4C-certificaat een slecht effect op milieu, maar verhoogde het wel de inkomsten van de boeren. Volgens de onderzoekers komt dat laatste doordat plantages met die certificaten productiever zijn, en een grotere oogst betekent een hoger inkom. De milieu-impact werd gemeten door te kijken naar de biodiversiteit, onder andere het aantal planten-, spinnen en insectensoorten op de plantages. De certificering had een negatieve impact omdat UTZ het gebruik van pesticiden promoot.
Plantages die zowel fair trade als biologisch zijn, zijn beter voor de biodiversiteit dan andere plantages. Er groeiden meer bomen, er zat meer koolstof in de bodem en er leefden meer spinnen en insecten. Daar zijn de inkomsten van de boeren dan weer lager, ondanks het fair tradeprincipe waarbij de boeren een extra premie ontvangen, bovenop hun loon. Dat komt doordat de plantages aan minder intensieve landbouw doen, waardoor de oogstopbrengst kleiner is. De onderzoekers concluderen dat laag intensieve landbouw onbedoeld juist tot meer armoede kan leiden; niet bepaald het beoogde effect van fair trade.
Hoewel het onderzoek uitwijst dat plantages met verschillende certificaten het moeilijk hebben om zowel de sociale omstandigheden als het milieu te verbeteren, merken de onderzoekers ook positieve zaken op. Een hogere productiviteit gaat altijd ten koste van het milieu, maar op de gecertificeerde plantages waren de negatieve effecten in verhouding kleiner. Met andere woorden: certificering is niet zinloos, maar - in het geval van de Oegandese koffieplantages - is er nog veel ruimte voor verbetering.
Een andere studie, die de invloed van certificaten in het algemeen onderzocht, bevestigt hun nut. Het systeem is niet perfect, maar koffie met een certificaat bleek wel degelijk bij te dragen tot een hoger inkomen voor de boeren en een betere bescherming van de natuur.
Steeds meer kleine koffiebranders halen hun koffiebonen rechtstreeks bij de boer. Dat zou beter zijn dan het fair trademodel, dat volgens sommigen het slachtoffer van zijn eigen succes is geworden. Journalist Sarah Vandoorne ging op zoek naar de onverbloemde waarheid in Gent, Congo, Oeganda en Ethiopië
Het grootste aandeel koffiebonen wordt in ontwikkelingslanden geproduceerd. Maar liefst 25 miljoen gezinnen in 50 verschillende ontwikkelingslanden zijn afhankelijk van de teelt van de bonen.
Door de ongelooflijk lage prijs van koffiebonen, konden traditionele boeren de kwaliteit niet langer verzekeren. Om kleine boeren een betere kans op de internationale markt te geven en de kwaliteit van koffie te garanderen, werd er in 2007 door de International Coffee Organization een nieuw koffieakkoord ontworpen. Zodat zelfs traditionele koffieboeren makkelijker kunnen overleven. Het koffieakkoord streeft naar een duurzame economie met stabiele koffieprijzen door bijvoorbeeld de consumptie van koffie te promoten en de landbouwers bij te scholen.
Voorbeelden
Burundi: Burundi is voor 60 procent afhankelijk van de exportinkomsten van koffie.
Honduras: Honduras is voor 25 procent afhankelijk van koffiebonen.
Nicaragua: Nicaragua is voor 20 procent afhankelijk van de inkomsten van koffie.
Oeganda:
In Oeganda is 8 procent van de bevolking afhankelijk van de verkoop van koffiebonen.
Om kwaliteit van koffie te garanderen werd het Coffee Quality Institute (CQI) in Amerika opgericht. Wereldwijd lopen er ongeveer 3.500 professionele koffietesters rond die zowel robusta als arabica koffiebonen keuren. ‘Q tasters’ doen aan cup tasting en bepalen aan de hand van tal van specifieke parameters de kwaliteit van koffie. De aroma’s, smaak, textuur, zoetigheid, zuurtegraad en de nasmaak zijn daarbij de belangrijkste. Onder de aroma’s kunnen talrijke categorieën zoals chocolade, pittig, fruitig, fris en houtachtig slechts enkele onderverdelingen waaruit de ‘Q tasters’ kunnen kiezen. Bij smaak horen de zuurtegraad, zoutheid, zoetheid en bitterheid van de koffie. Door de koffie in hun mond te gorgelen, bepalen de proevers de textuur.
Uiteindelijk geven ze de koffiebonen een score. Die score gaat op 100 en 40 punten daarvan gaan enkel over de boon op zich. Daarbij spelen grootte en kleur een belangrijke rol. De overige 60 punten hebben betrekking op de eerder vermelde parameters.
Van koffieboer tot bar worden koffiebonen gewikt, gewogen en geproefd. Hun kwaliteit bepaalt hun plaats in de markt. Niet iedereen herkent een topkoffie van bij de eerste slok, maar getrainde proevers zijn het meestal wel eens. De wetenschap zoekt naar manieren om het keuringsproces te versnellen en te objectiveren.
Wereldwijd zijn ECOM, Louis Dreyfus Company, Neumann en VOLCAFE de grootste koffiebranderijen. Ze voorzien 40 procent van het marktaanbod. In de kleinhandel of retail is Nestlé de grootste; het bedrijf heeft zo'n 22,3 procent van de markt in handen.
In de Belgische supermarkten is gemiddeld 52 procent van de koffie van eigen merk, 43 procent valt onder de Douwe Egberts groep en 5 procent werd geproduceerd door andere merken. (2011)
Dit diagram geeft het wereldwijde marktaandeel in de kleinhandel weer van de grootste bedrijven.
Export: Braziliaanse (arabica)bonen zijn populair en maakten tijdens de eerste zes maanden van 2016 maar liefst 32 procent van de wereldwijde export uit. 22 procent van de geëxporteerde koffiebonen zijn robusta koffiebonen uit Vietnam. Colombia volgt met 12 procent. Vervolgens zijn er kleinere bijdrages van Honduras (5 procent), India (5 procent), Oeganda (3 procent), Indonesië (3 procent), Guatemala (3 procent), Peru (2 procent) en Ethiopië (2 procent). De overige 11 procent is afkomstig van: Mexico, Ivoorkust, Rwanda, Costa Rica, Ecuador, Kenia en Nicaragua. (2016)
Import: Specifiek voor Europa geldt dat 30 procent van de geïmporteerde koffiebonen afkomstig is van Brazilië, 20 procent komt uit Vietnam, 6 procent is van Colombiaanse afkomst, 6 procent van Honduras, 4 procent van Indonesië, 4 procent van Oeganda, 4 procent van Peru en 2 procent van Ethiopië. (oktober 2015).
De vijf grootste importeurs, Nestlé, Kraft, Sara Lee, Procter&Gamble en Tchibo, controleren samen 50 procent van de wereldwijde koffiemarkt.
In 2013 importeerde België 318.775 ton koffiebonen. Daarvan was 90 procent nog groen. Groene koffiebonen worden vervolgens in koffiebranderijen gebrand. Acht procent was reeds gebrand. De overige 2 procent was koffie-extract.
Nederland importeerde hetzelfde jaar 129.783 ton koffiebonen. 57 procent bestond uit groene koffiebonen, 38 procent van de bonen was reeds gebrand en 5 procent was koffie-extract. (2013)
De haven van Antwerpen is de belangrijkste koffieopslagplaats ter wereld. Zo stockeert de haven 250.000 ton ruwe koffie, goed voor 27 miljard kopjes koffie. Ook wat de tewerkstelling betreft, is de haven van Antwerpen met in totaal bijna 62.000 werknemers, de belangrijkste Vlaamse zeehaven. (2014)
Koffie wordt meestal in bulk geleverd, in jutezakken van 60 tot 70 kilogram. Daardoor is het ontladen van de schepen vrij arbeidsintensief. Intussen is de haven van Antwerpen expert in het laden en lossen van koffie en de grootste koffiebranderijen van België hebben zich in de nabijheid van de haven gevestigd, denk maar aan Rombouts en Miko koffie.
De luchtdicht verpakte, ongebrande koffiebonen blijven enkele jaren goed. Ze worden in hangars opgeborgen of meteen verder getransporteerd. Nadat ze Antwerpen passeren, vervoeren vrachtwagens, treinen of opnieuw vrachtschepen ze naar onze Europese buurlanden.
Een Belg consumeert gemiddeld meer dan vijf kilogram koffie per jaar. Dat is goed voor 800 kopjes in totaal of iets meer dan twee kopjes koffie per dag. Een Nederlander drinkt met jaarlijks 150 liter, of 1100 kopjes nog meer koffie. Dat is hetzelfde als drie koppen per dag of zeven kilogram koffie per jaar.
Wist je dat je moet slurpen om volop van de koffiesmaak te genieten? Door koffie met lucht te mengen in je mond, zou je de smaak beter proeven.
Omstreeks het jaar 1000 schreef Avicenna, een Perzische arts en filosoof, koffie voor als medicijn. Het zou volgens hem de ledematen versterken, de huid reinigen en het vocht eronder drogen. Hij was ook verzot op de geur van koffie. Vermoedelijk ging het wel om een mengeling van koffie en wijn.
Ooit was koffie een anoniem boontje in de Ethiopische binnenlanden. Tegenwoordig drinken we wereldwijd twee miljard koppen per dag. Hollandse koopmannen zorgden vierhonderd jaar geleden voor de doorbraak
De International Coffee Organization (ICO) werd in 1963 in Londen opgericht omwille van de economische belangen van koffie. Het is de grootste intergouvernementele organisatie voor koffie. De leden zijn zowel importerende als exporterende landen. Het oorspronkelijke doel van de organisatie was de fluctuerende prijzen van koffie te beheersen, maar dat liep spaak in 1989 omdat Brazilië en de Verenigde Staten zich niet aan de afspraken hielden. Nu focust de organisatie zich op de kwaliteitsverbetering en de promotie van koffieconsumptie.
International Coffee Agreement (ICA): Het eerste internationaal koffieakkoord werd in 1963 opgestart. Door de productie te beperken en een voorraad aan te leggen, trachtte ICO de prijs van koffie constant te houden. Dat werd door enkele economische clausules bepaald. Er werd geen rekening gehouden met de kleinere landen en Brazilië en de Verenigde Staten brachten hun koffie op de vrije markt. Daardoor ontstond er chaos en overproductie met hevige prijsschommelingen als gevolg.
Het akkoord liep af in 1989 en sindsdien geldt de vrije markt voor de koffieprijzen. Ontwikkelingslanden gingen massaal koffie planten en die plant is nu een belangrijke vorm van inkomen voor een heel aantal ontwikkelingslanden.
De oorsprong van de koffiecrisis ligt in het jaar 1989, bij het afschaffen van een aantal economische clausules van het internationaal koffieakkoord. Daardoor was de handel vrij van quota’s en prijscontroles. Hoewel de consumptie van koffie met slechts 1 procent steeg, bleef het aanbod aanzienlijk groeien. Er ontstond al snel een overaanbod van koffie, de prijs schommelde en kelderde uiteindelijk.
Dat leidde in 2001 tot een koffiecrisis die maar liefst drie jaar zou duren. De prijs van koffie bereikte een historisch dieptepunt en het product was het minste waard in dertig jaar tijd. Een kilogram koffie kostte op de Amerikaanse beurzen niet meer dan 0,99 euro. Momenteel is die prijs gestegen tot gemiddeld 2,60 euro per kilogram.
In 2014 steeg de prijs van koffie enorm, het aanbod daalde wegens de extreme droogte die mislukte oogsten in Brazilië veroorzaakte. De vraag bleef echter vrij constant en steeg zelfs met twee procent. De prijsstijging was vooral zichtbaar in supermarkten bij de doorsnee gemengde mixen.