Koen Vandepopuliere deed research voor het Tracé van Aardappel. Je leest hier alvast in het heel beknopt welke weg onze vertrouwde aardappel aflegt.
De aardappelplant (Solanum tuberosum) behoort tot de nachtschadefamilie, de Solanaceae. Net zoals de tomaat en de aubergine.
De nachtschadefamilie tierde al welig toen Zuid-Amerika, Australië en Antarctica nog aan elkaar vasthingen – in een supercontinent dat geologen Gondwanaland noemen. Dat continent bestond tussen grofweg 510 en 150 miljoen jaar geleden. Omdat Physalis, het geslacht waartoe de typisch Latijns-Amerikaanse tomatillo behoort, deel uitmaakt van de uitlopers van de evolutionaire stamboom van de nachtschade, betekent dit dat de familie van aardappel en tomaat nog veel ouder is dan 52 miljoen jaar.
Terwijl de aardappelplant uitgroeit, vormen zich ondergronds tot wel twintig knollen. Hoeveel knollen werkelijk volgroeid raken, hangt af van de vochtigheidsgraad en de nutriënten in de bodem.
De aardappel vormt stengelknollen. Dat zijn verdikkingen van ondergrondse stengels. De zogenaamde ogen op de aardappelen zijn in feite knopaanzetten, waaruit zich in het volgende jaar een nieuwe plant met knollen kan ontwikkelen.
Aan het eind van het groeiseizoen sterven bladeren en stengel af. De knollen komen dan los. Elk ervan heeft tot tien ogen. Wanneer de groeiomstandigheden beter worden na de winter, groeien daar scheuten uit, die een nieuwe aardappelplant vormen.
Aardappelen worden gepoot. Dat gebeurt met pootgoed: kleine knolletjes. Eenmaal in de grond, zullen de knopaanzetten van de pootaardappelen uitlopen en vormen er scheuten. Uit die scheuten ontstaan bladstengels, en ondergrondse stengels waarop opnieuw aardappelknollen groeien.
Consumptieaardappelen worden in de Benelux in het voorjaar (februari tot april) gepoot. Vanaf dan zien we de typische aardappelvelden verschijnen, met hun langwerpige ophopingen van aarde, die we ruggen noemen. Die verhogingen maken de kans kleiner dat aardappelen wegrotten als het hevig regent. Ook vereenvoudigen ze het latere machinaal rooien en vermijden ze dat knollen deels boven de grond komen te liggen, in het licht – wat ze groen zou doen kleuren.
De meeste aardappelen worden vanaf september gerooid. Eerst wordt het loof vernietigd, meestal met een chemisch product. Dat heeft diverse doelen. Het zorgt er onder andere voor dat de aardappel stopt met groeien, waardoor de schil van de knollen begint te verkurken: ze wordt wat harder. Dat heeft een voordeel bij de machinale oogst. Daarbij rollen en bollen de aardappelen samen in de machine. Zonder de verkurking, zouden ze daarbij grote delen van hun schil verliezen. Als de schil wel is verkurkt, is er veel minder ontvelling. Met name bij pootaardappelen voorkomt vernietiging van het loof besmetting met virusziekten.
In een gering aantal landen, bijvoorbeeld in India, worden aardappelen wel eens gezaaid in plaats van gepoot. Een belangrijke reden daarvoor is dat tal van boeren er simpelweg geen pootgoed kunnen betalen. Bovendien is er weinig tot geen risico dat de zaden besmet zijn met virussen of rondwormen. Bij pootgoed is dat risico er wel. Maar werken met aardappelzaad heeft ook enkele nadelen. Zo is de teelt met zaden complexer en duurt het langer vooraleer de aardappelen geoogst kunnen worden.
De grootste aardappelproducenten wereldwijd zijn China en India.
Als we er het Waalse aardappelareaal bijrekenen, komt België in 2019 aan een recordareaal van 100.000 hectare aardappelen.
Hoewel de productie van aardappelen afneemt in de EU, neemt ze in België toe. Vermoedelijk ligt de oorzaak bij de grote vraag uit de aardappelverwerkende industrie. In dat land is die een belangrijke groeisector.
De aardappel is gevoelig voor allerlei ziekten. Vooral de aardappelziekte is een probleem. Die wordt veroorzaakt door een schimmelachtig micro-organisme: Phytophthora infestans. Schade ontstaat door aantasting van het loof, wat het productievermogen van het gewas vermindert, en door het rotten van de knollen.
De aardappelziekte (ook wel phytophthora) is wereldwijd de meest schadelijke ziekte bij aardappelen. In de gangbare aardappelteelt wordt per seizoen tien tot vijftienmaal gespoten met bestrijdingsmiddelen om het gewas te beschermen. Boeren die dat niet doen, kunnen veel opbrengst verliezen. Soms gaat zelfs de hele oogst verloren.
Een ernstig probleem voor de aardappelsector is dat de bestrijding van de aardappelziekte door de jaren heen steeds moeilijker is geworden. De redenen zijn divers. Zo worden de weersomstandigheden, door de klimaatverandering, gunstiger voor het micro-organisme, met name door hogere temperaturen en meer vocht.
Er duiken ook steeds agressievere varianten op.
Bovendien kan het organisme zich sinds de jaren tachtig in Europa niet langer alleen ongeslachtelijk, maar ook geslachtelijk voortplanten; over de oorzaak daarvan blijft het gissen. Vermoed wordt dat types die dit kunnen, enkele jaren voordien met aardappelen uit Mexico naar Europa zijn gereisd.
Tal van wetenschappers trachten het kwalijke organisme Phytophthora infestans
voor te blijven. Ze volgen daar verschillende strategieën voor. De meesten zoeken nieuwe manieren om ze chemisch te bestrijden. Dat doen ze onder meer met Decision Support Systems. Dat zijn systemen die helpen te beslissen wanneer het wel en niet zinvol is om bestrijdingsmiddelen in te zetten, afhankelijk van bijvoorbeeld weersomstandigheden. Zo leidt minimaal gebruik ervan tot maximaal resultaat.
Ook zijn er wetenschappers die via klassieke veredeling tot aardappelrassen proberen te komen die meer resistent zijn tegen de aardappelziekte. Nog anderen streven naar een oplossing via genetische modificatie. Dan brengen wetenschappers resistentiegenen, uit bijvoorbeeld wilde aardappelrassen uit de Andes, in het DNA van commerciële aardappelrassen.
Op een proefveld te Wetteren, met aardappelen die genetisch gemodificeerd waren om een aardappel te krijgen die meer resistent is tegen de aardappelziekte, zijn in 2011 vernielingen aangebracht door activisten die tegenstander zijn van genetische wijziging van gewassen.
Ook onkruid maakt het de aardappelplant moeilijk. Beide concurreren namelijk met elkaar voor licht, water en voedingsstoffen. Tevens is er onkruid waar zich organismen ophouden die aardappelplanten ziek maken, zoals nematoden, bacteriën, virussen en insecten. Daarom wordt onkruid chemisch bestreden. Het beste resultaat wordt in principe bekomen door dit kort vóór de opkomst van de aardappelplant te doen.
De aardappelplant produceert meer voedsel per kubieke meter water dan de andere gewassen die basisvoedsel leveren: rijst, tarwe en maïs. De totale, gemiddelde watervoetafdruk van de aardappel is 287 m3/ton. Die van maïs bedraagt 1.222 m3/ton, die van rijst 1.673 en die van tarwe 1.827.
Aardappelen worden niet allemaal ineens na de oogst verwerkt of geconsumeerd. Daarom wordt het overgrote deel van de aardappelproductie in België, zo'n 70 procent, bewaard in loodsen. De bewaarperiode duurt tot eind juni, of loopt voor sommige partijen zelfs door tot juli.
Er bestaan onnoemelijk veel aardappelbereidingen. Voorbeelden zijn diepgevroren frieten, kroketten, gekruide kwartjes (wedges), rösti's, stoemp (stamppot), aardappelbloem, gnocchi, aardappelsoep, aardappelsalade, gemarineerde aardappelen en gedehydrateerde aardappelvlokken voor bijvoorbeeld puree. Zelfs alcoholische dranken kunnen ermee worden gemaakt, zoals akvavit en wodka. Of wat dacht je van aardappelbrood? Want jazeker, ook dat bestaat.
Van alle aardappelen die in de EU worden verwerkt, is meer dan 90 procent geteeld in Noordwest-Europa, meer bepaald in het HAFPAL-gebied. HAFPAL is een acroniem voor Hamburg, Frankfurt, Parijs en Londen. Het is Europa's aardappelgebied bij uitstek. Daar vinden we België, Nederland, Noord-Frankrijk, Noordwest-Duitsland en Zuidoost-Engeland. De aanwezigheid van geschikte bodems en een geschikt klimaat verklaren voor een groot deel het succes van de aardappelteelt in deze regio.
In 2015 produceerde de EU voor bijna tien miljard euro aan aardappelbereidingen. Dat is 1,1 procent van de totale omzet van de hele Europese voedings- en drankindustrie. 40,5 procent van die tien miljard euro kwam van diepvriesfrieten en 41 procent van chips.
Van aardappelen zijn voorgebakken diepvriesfrieten te maken. Dat gaat, beknopt uitgelegd, als volgt:
1. De gereinigde aardappelen gaan via een sorteerband naar stoomschilmachines. In die machine loopt de druk, door de toevoer van stoom, op tot ongeveer 16 bar: dat is de druk die je zou voelen in zee, op een diepte van 163 meter. De temperatuur loopt op tot 120 à 130°C. Wanneer vervolgens de druk wordt afgelaten, komt de schil los.
2. Dan worden de aardappels gesneden, met krachtige watermessen en pompen die de aardappels op een rooster stuwen. Daar worden ze 'gekalibreerd': aangepast aan de vereiste dikte en lengte van een bepaalde frietsoort.
3. Vervolgens worden de frieten geblancheerd (kortstondig verhit). Dat gebeurt in blancheurs (bakken met heet water). De frieten wachten er 5 à 25 minuten, in water van 70 à 80°C.
4. Daarna worden de frieten in koud water afgekoeld, om daarna gedroogd te worden in een luchtstroom. Vervolgens worden de frieten één tot anderhalve minuut voorgebakken in olie op 160 tot 170 graden Celsius.
5. Wanneer ze uit de bakoven komen, hebben ze een temperatuur van 100°C. De olie wordt eraf geschud. Dan gaan de frieten naar een koeltunnel, waar ze met koude lucht afkoelen tot 0°C. Even later gaan de frieten door een diepvriestunnel van -40°C om in te vriezen tot een temperatuur van -18°C. Na het verpakken worden de frieten opgeslagen in een vrieshuis bij een temperatuur van -20°C.
1. De aardappelen worden gewassen en vervolgens geschild. Dat mag meer oppervlakkig gebeuren dan bij frieten. Ze worden mechanisch geschild, in een ronddraaiende trommel die de schil als het ware wegraspt. Daarna worden ze nog eens gewassen.
2. De aardappelen gaan naar een snijmachine met een ronddraaiende schijf met daarop twee of drie messen. Zo worden ze versneden tot schijfjes met een gemiddelde dikte van 1,2 millimeter. Vervolgens worden ze nog eens gewassen. Zo worden zetmeelresten verwijderd. Die zouden de schijfjes tijdens het bakken aan elkaar doen kleven.
3. Een droogsessie later worden de schijfjes in olie gebakken. Dan gaan ze naar ronddraaiende trommels. Ze worden er besprenkeld met bijvoorbeeld zout, kruiden, smaakstoffen, antioxidanten en smaakversterkers. Ten slotte gaan ze, via een transportband, naar de inpakafdeling.
Van aardappelvlokken is aardappelpuree te maken, door er melk of water aan toe te voegen. Ze zijn ook bruikbaar als ingrediënt in snacks.
De aardappelen worden geschild met een stoomschilmachine. Vervolgens worden ze in schijfjes gesneden. Dan worden ze gekookt en vervolgens gepureerd tussen draaiende cilinders. Tijdens dat pureren worden enkele stoffen aan de puree toegevoegd. Bijvoorbeeld emulgatoren, die de textuur verbeteren. Of sulfiet, dat de houdbaarheid verlengt. Dan wordt de puree gedroogd – gedehydrateerd eigenlijk – tot-ie een vochtgehalte heeft van 5 à 8 procent. Ten slotte worden de vlokken verpakt.
Aardappelzetmeel ontstaat, net als aardappelvlokken, door een pureer- en droogproces. Het wordt gebruikt in de voedingsindustrie, als bindmiddel in sauzen en soepen.
34 procent van de Vlaamse gezinnen bereidt minstens vier keer per week een maaltijd met verse aardappelen. Zeventig procent doet dit minstens twee keer per week.
Het thuisverbruik van verse aardappelen in België bedraagt 22,9 kilo per persoon, per jaar. In Vlaanderen ligt het thuisverbruik van verse aardappelen met 24,2 kilo hoger dan in Wallonië (21,8 kilo) en Brussel (18,2 kilo).
Ook qua leeftijd noteren we grote verschillen: 30,1 kilo per persoon, per jaar bij 65-plussers tegenover 17,0 kilo bij 30-39 jarigen.
Er blijkt ook een verschil wat opleiding betreft. Het aandeel mensen dat aardappelen op een dagelijkse basis consumeert, neemt af met toenemend opleidingsniveau. Mensen zonder diploma hoger onderwijs (25,6 procent) eten vaker dagelijks aardappelen dan mensen met een diploma hoger onderwijs van het korte (13,6 procent) of het lange type (12,2 procent).
De grafiek toont de evolutie van het thuisverbruik van verse aardappelen in België. In 2008 was dat nog 29,9 kilogram per persoon, per jaar. Dus 580 gram per week. In 2017 was dat teruggelopen tot 22,9 kilogram per persoon, per jaar, of 440 gram per week.
Het thuisverbruik van verse aardappelen in België bedraagt 22,9 kilogram per persoon, per jaar. Ter vergelijking: droge deegwaren, zoals spaghetti, kunnen rekenen op 5,0 à 5,1 kilogram. En het thuisverbruik van rijst bedraagt tussen de 1,5 en 1,6 kilogram per persoon, per jaar.
We kunnen het ook per week bekijken. Dan verbruikt de gemiddelde Belg thuis 440 gram verse aardappelen per week. Spaghetti komt dan aan 98 gram, en rijst aan 31.
Je zou het misschien niet meteen denken, maar de aardappelplant kan behoorlijk wat gifstoffen aanmaken, vooral glycoalkaloïden. Dat zijn stoffen die de plant beschermen tegen schimmels, insecten en andere parasieten. De twee belangrijkste glycoalkaloïden zijn solanine en chaconine.
De hoogste concentraties van deze stoffen bevinden zich in het loof. In de aardappel zelf zijn ze in veel lagere concentraties aanwezig. 30 tot 80 procent bevindt zich in en dicht bij de schil. Gebakken en gefrituurde aardappelen met schil zijn daardoor een belangrijke bron van glycoalkaloïden.
Op en in aardappelen kunnen residu's voorkomen van bestrijdingsmiddelen. Het risico dat ze een gevaar zouden opleveren voor de gezondheid, is zeer klein. De bestrijdingsmiddelen die momenteel in de aardappelteelt zijn toegestaan, zijn namelijk uitgebreid getest. Een grote meerderheid van wetenschappers is dan ook de mening toegedaan dat ze bij goed gebruik geen gevaar vormen voor de gezondheid.
Acrylamide is een chemische stof die vooral wordt gevormd bij bakken, frituren of roosteren van zetmeelrijke voedingswaren aan hoge temperaturen.
Acrylamide brengt het zenuwstelsel schade toe. Mogelijks is acrylamide ook kankerverwekkend. Bij proefdieren is dat intussen bewezen. Maar of het ook bij mensen kanker veroorzaakt, is nog steeds onzeker.
Volgens het Europese Voedselveiligheidsagentschap EFSA worden de hoogste gehaltes aan die stof gemeten in koffie, koffievervangers en ... frieten.
In ontwikkelingslanden, en vooral in hun stedelijke gebieden, zorgen toenemende inkomens ervoor dat steeds meer mensen kiezen voor voedingsproducten die calorierijk en reeds bereid zijn. Aardappelbereidingen passen perfect in dat plaatje.