Granen hebben een grote milieu-impact omdat ze massaal verbouwd worden. Tarwe, na maïs het meest geteelde graan, neemt wereldwijd 200 miljoen hectare - 2 miljoen vierkante kilometer - in. Dat is drie keer de oppervlakte van Frankrijk. Die oppervlakte gaat ten koste van een natuurlijke omgeving en de monocultuur dringt de biodiversiteit terug. Vlaamse akkers hebben nog 37 procent biodiversiteit in vergelijking met natuurgebieden.
Het onderscheid tussen biologische en traditionele landbouw zit hem in het het gebrek aan synthetische pesticiden (herbiciden, insecticiden en fungiciden) en kunstmest op de akkers. Biolandbouw heeft daardoor een
kleiner effect op de biodiversiteit die gemiddeld 34 procent groter is dan bij de traditionele landbouw. Biologische landbouw maakt in Europa zo’n 5 procent uit van het totale landbouwoppervlakte.
Wanneer graan in een gunstig klimaat groeit is de milieu-impact beperkt. Zo is graanteelt in West-Europa relatief milieuvriendelijk omdat daar genoeg neerslag valt en irrigatie overbodig is. In droge streken worden granen vooral geteeld in andere seizoenen en valt de oogst vroeger zodat men irrigeren kan vermijden.
Wereldwijd vormen ziekten, plagen en onkruid een probleem voor tarwe. Daarom worden fungiciden, insecticiden en herbiciden ingezet. De inzet van bestrijding- en beschermingsmiddelen kan verminderd worden door het integreren van diverse technieken als vruchtwisselingen, het bevorderen van natuurlijke vijanden, het telen van minder vatbare rassen, et cetera.
Boeren kunnen een lijst raadplegen waarop het resistentiecijfer van talrijke rassen wintertarwe staat. Op basis daarvan kunnen ze het ras kiezen, geschikt voor hun bodem en met een voldoende grote opbrengst.
Vruchtwisseling of wisselbouw, waarbij verschillende gewassen na elkaar worden geteeld, is gunstig voor de bodemkwaliteit, maar vereist grotere economische inspanningen. Aardappelen en suikerbieten zijn minder vatbaar voor ziektes en plagen waardoor wisselbouw de teelt van graan kan bevorderen.
Wilde tarwe heeft eigenschappen die niet zo handig zijn voor teelt op grote schaal. In een veld vol wilde tarwe laten de afzonderlijke planten bijvoorbeeld hun rijpe zaden of graankorrels vrij op verschillende tijdstippen. Om ze allemaal tegelijkertijd te kunnen oogsten, voerde de mens kweekprogramma’s uit waarbij enkel granen met de gewenste eigenschappen werden overgehouden.
Tijdens het kweekproces gaan soms per ongeluk nuttige eigenschappen verloren. Wetenschappers onderzochten waarom sommige granen last hebben van een schimmelziekte waar tarwe vanouds tegen bestand was. Hun conclusie was dat de genen die zorgden voor de weerstand, in sommige hoogproductieve rassen verloren gegaan waren.
Nieuwe varianten van de schimmelziektes gele en zwarte roest kunnen in de komende jaren onze tarwe-oogsten bedreigen. Sicilië kende in 2016 een uitbraak van de agressieve zwarte roest. Labo-experimenten wezen uit dat dat de schimmel talloze tarwevarianten kan besmetten, zelfs degene die verder heel ziekteresistent zijn.
Van de gele roest zijn twee nieuwe varianten gevonden. De ene in Scandinavië, Italië en Marokko, de andere in Oost-Afrika en Centraal-Azië. Hoe agressief ze zijn, is nog niet bekend, maar ze lijken sterk op varianten die in Noord-Amerika en Afghanistan veel schade veroorzaakten. Bovendien zijn ze beter bestand tegen hoge temperaturen die de verspreiding van gele roest normaliter afremmen.
Biologische boeren verkiezen zomertarwe boven wintertarwe omdat het gewas een betere bakkwaliteit heeft en betere mogelijkheden voor mechanische onkruidbestrijding.
Wintertarwe, tijdens de herfst gezaaid en midden zomer geoogst, heeft een grotere opbrengst dan zomertarwe doordat het langer op het veld staat. Bovendien is een beplant veld in de winter ook beter beschermd tegen erosie omdat het water wordt opgenomen door de planten.
De meeste boeren kiezen dus voor wintertarwe en houden zomertarwe achter de hand wanneer de zaaiomstandigheden in de herfst slecht zijn. Die zomertarwe wordt ongeveer een halfjaar later dan wintertarwe gezaaid, omstreeks april en geoogst in augustus.
Wintertarwe voorziet wereldwijd 21 procent van de bevolking van voedsel en wordt globaal verbouwd op een oppervlakte 70 keer zo groot als België (200 miljoen hectare).
In Nederland maakt wintertarwe 63 procent uit van de geteelde graansoorten terwijl zomertarwe slechts 7 procent van het areaal in beslag neemt. In België is het aandeel wintertarwe nog groter en maakt het 65 procent uit van geteelde graansoorten.
Een boer streeft naar ongeveer 500 tarwearen per vierkante meter.
Dat levert hem de meest optimale opbrengst op. Voor die opbrengst moet
hij 200 planten per vierkante meter planten. Als er minder planten per vierkante meter staan, dan krijgen de planten veel scheuten met slecht
ontwikkelde aren en kleine korrels waardoor de kwaliteit daalt. Veel scheuten per plant betekent ook dat tussen de scheuten een groot verschil in leeftijd bestaat waardoor het moeilijk wordt voor de
landbouwer om op het juiste tijdstip de juiste handelingen te verrichten.
Bij graanteelt gaat zo weinig mogelijk verloren. Enkel de zaden, de graankorrels, worden gebruikt voor consumptie, maar het stro dat op de akker achterblijft wordt ondergeploegd om de bodem te voeden, of verzameld voor gebruik in de veeteelt.
Oogsten gebeurt met grote, zware landbouwmachines zoals maaidorsers. Het gewicht van de grote machines kan bodemverdichting veroorzaken, wat de groei van het gewas nadelig beïnvloedt. Bij bodemverdichting is er sprake van meer erosie, is er een verlies van belangrijke meststoffen en infiltreert een beperkte hoeveelheid water afkomstig van regenval in de bodem.
Zeker bij nat weer is telen met landbouwmachines een probleem omdat een natte bodem minder draagkracht heeft. In Nederland zou zo’n 45 procent van de landbouwgrond gevoelig zijn voor bodemverdichting. Bodemverdichting treedt op wanneer de inwerkende druk op de bodem groter is dan de draagkracht.
Het gevolg is een verminderde groei van de planten. Wanneer van de boer zijn landbouwgrond 10 procent verdicht is leidt dat, afhankelijk van het type grond, tot ongeveer 4 procent minder oogst. Een lage bandenspanning bij de landbouwmachines kan helpen om bodemverdichting te voorkomen. Rijden op lage druk verkleint bovendien het risico op wielslip en bespaart daarmee 15 tot 20 procent op brandstof.
Triticum aestivum (gewone tarwe) is de meest gebruikte tarwesoort om brood van te maken, met wereldwijd een opbrengst van meer dan 700 miljoen ton per jaar of zo’n 35 procent van de totale globale graanproductie (2.500 miljoen ton).
België haalt z’n graan vaak uit Frankrijk en Duitsland, maar op wereldvlak zijn China, de Verenigde Staten, Rusland en India koplopers, die veelal telen voor binnenlands gebruik.
Gewone tarwe (Triticum aestivum) is één van de meer veeleisende graansoorten, die een vruchtbare en goed doorluchte bodem verlangt. In ruil geeft het, vergeleken met andere granen, een hoge opbrengst.
Spelt is een tarwesoort (Triticum spelta) die op armere bodems groeit maar een lagere opbrengst heeft. Spelt heeft trouwens nog een risico: de planten worden erg groot, waardoor de stengel kan breken bij sterke wind. De graansoort doet het bij strenge winters beter dan tarwe.
Gerst (Hordeum vulgare) stelt iets minder eisen aan bodem en klimaat dan gewone tarwe, hoewel een vruchtbare bodem nog steeds noodzakelijk is voor een goede oogst. Gerst wordt snel geoogst: onder gunstige omstandigheden al na 70 dagen, terwijl bijvoorbeeld zomertarwe 170 dagen nodig heeft.
Ook boekweit is een snelle groeier, maar gerst en boekweit zijn granen die slecht rijzen en daarom minder geschikt zijn om brood mee te bakken. Vaak worden ze gemengd met tarwe.
Rogge (Secale cereale) is van alle graansoorten misschien nog het best bestand tegen droogte, hitte en vorst. Het overleeft waar tarwe of gerst het laten afweten.
Jaarlijks gaan er ettelijke miljoenen tonnen tarwe verloren door plagen, ziektes en onkruid, maar ook door luchtvervuiling. Zo becijferde een Engels onderzoek dat ozonvervuiling uit Noord-Amerika, via de wind, in Europa verantwoordelijk is voor een jaarlijks verlies van 1,2 miljoen ton tarwe, op een totaal van zo’n 150 miljoen (0,8 procent).
Ozon dringt een plant binnen via de poriën of huidmondjes, lost op in het water in de plant en reageert daar met allerlei stoffen. Het vertraagt de fotosynthese, waardoor de plant trager groeit.
Als er meer CO2 in de lucht zit, verandert er iets in de fotosynthese van planten. Daardoor bevatten ze minder eiwitten. Onderzoekers voorspelden dat als de CO2-concentraties blijven stijgen zoals verwacht, tarwe 7,8% minder eiwitten zal bevatten over vijftig jaar. Hetzelfde geldt voor rijst (7,6% minder eiwitten), gerst (14,1%) en aardappelen (6,4%).
Dat is zorgwekkend aangezien plantaardige voeding voor 76% van de wereldbevolking de belangrijkste bron van eiwitten is.
Wist je dat voor een sneetje (32 gram) tarwebrood 44 liter water nodig is? De watervoetafdruk van een volledig brood van ongeveer 500 gram is 600 liter. Tijdens de teelt van tarwe verdampt er namelijk veel water, wat het grote waterverbruik verklaart.
Isoproturon
Graan is gevoelig voor schimmels, andere ziektes en ongedierte, daarom worden bestrijdingsmiddelen gebruikt. Een van de veelgebruikte herbiciden is isoproturon dat onder andere grassen bestrijdt. Het is een populair bestrijdingsmiddel omdat het een gunstige prijs-kwaliteitsverhouding heeft. Het breekt echter traag af en resten worden vaak teruggevonden in nabijgelegen rivieren. Sinds 30 september 2016 is het gebruik ervan verboden.
Glyfosaat
Glyfosaat wordt echter nog wel gebruikt voor het bestrijden van hardnekkig onkruid. Het tast niet enkel het onkruid aan, maar ook andere organismen zoals vlinders, vissen, wormen en nuttige micro-organismen. Bovendien hebben zelfs de wettelijk aanbevolen doses een impact op het vliegtraject van bijen en raken de beestjes verstrooid van de stof.
Tijdens de productie van brood wordt het rijzen gerealiseerd door het toevoegen van gist. Daarbij vinden verschillende chemische reacties plaats, waardoor er voornamelijk CO2 en ethanol (VOS-emissies) vrij komen tijdens het bakproces in de oven.
In 2014 teelden Belgische boeren 2 miljoen ton tarwe (ongeveer 60 procent van al het geteelde graan in ons land). Datzelfde jaar verwerkte België anderhalf miljoen ton tarwe tot bakmeel. Daarvan was slechts 150.000 ton tarwe van Belgische afkomst. Omwille van de kwaliteit wordt Belgisch graan voornamelijk als veevoeder gebruikt. In ruil voeren we vooral Duits en Frans tarwe in en mengen er eventueel wat Belgisch graan door. Het buitenlands graan is immers goedkoper en kwaliteitsvoller.
Dat betekent wel dat het graan langer onderweg is. Toch wordt de vervuiling door transport enigszins gedrukt doordat voor langere afstanden spoor en binnenvaart gebruikt worden, een milieuvriendelijkere vorm van vervoer dan de vrachtwagen. Voor korte afstand wordt graan wel over de weg vervoerd.
Over het algemeen is de regel: hoe groter het vervoermiddel, hoe energie-efficiënter het transport. Hoe minder energie, hoe efficiënter.
Een ton graan in een grote vrachtwagen stoot 171 gram CO2 per kilometer uit, een binnenschip verbruikt minder energie en stoot slechts 35 gram CO2 per kilometer uit.
Ook andere graansoorten komen vooral uit de buurlanden. Bijvoorbeeld rogge was begin 20ste eeuw nog het grootste akkerbouwgewas in Nederland, maar moet nu vooral uit de buurlanden (Duitsland neemt iets meer dan de helft voor z’n rekening) worden ingevoerd omdat het amper geteeld wordt. Eenzelfde verhaal in België.
Wanneer kleine bakkerijen of supermarkten Belgisch graan in hun brood verwerken omwille van de kleinere milieu-impact, wordt dat meestal duidelijk geadverteerd (bijvoorbeeld Camp Rémy uit Delhaize, dat een aangepaste verpakking heeft).
Britse wetenschappers onderzochten de milieu-impact van brood over de hele keten: de teelt, de productie en het transport. Ze ontdekten dat de negatieve impact op het milieu vooral te wijten was aan de teelt van het graan, met name aan het gebruik van de kunstmeststof ammoniumnitraat.
23 procent van het voedsel dat de Vlaamse consument weggooit bestaat uit brood en banket. Zowel de productie als de consument zijn daarvoor verantwoordelijk. 25 procent gaat namelijk verloren bij de productie. De consument verspilt ongeveer 16 procent van zijn brood.
Brood is zeer verliesgevoelig omwille van zijn beperkte houdbaarheid en consumentenvoorkeuren, waardoor er heel wat kostbare grondstoffen verloren gaan of verwerkt worden tot een meer laagwaardig product (bijvoorbeeld biogas). Enkel fruit wordt vaker weggegooid.
Je kunt het toasten, maar het is toch altijd balen als je brood te snel oudbakken wordt. Moet een brood eigenlijk wel zo groot zijn? En wat gebeurt er met alle broodproducten die aan het einde van de dag de kassa niet hebben gehaald? Journalist Matthieu Van Steenkiste ging op zoek naar alternatieven voor de prullenbak.
Gewoonlijk mag je een lege broodzak gewoon bij het papier en karton sorteren. Sommige afvalverwerkers vragen echter om de zak bij het restafval te gooien, omdat broodzakken ook een laagje parafine bevatten. Dat verbetert de bewaring, maar kan soms ook het recyclageproces verstoren. Je kunt dus op de website van de afvalverwerker controleren wat de situatie is voor jouw gemeente.