Aziatische rijst wordt gekweekt in zogenaamde geïrrigeerde perimeters. In heuvelachtige gebieden gebeurt dat op terrassen die vollopen voor ze overstromen naar het volgende niveau, waardoor het aanwezige water slechts langzaam wegvloeit. Die techniek is zo geëvolueerd dat ook in de vlakkere delen van China en India rijst met de voeten in het water wordt geteeld. Die methode wordt vooral gebruikt omdat het voor een verzekerde watertoevoer zorgt, terwijl die anders onzeker kan zijn. Het onder water zetten van een veld helpt ook om de groei van onkruid tegen te gaan. Men begint na het verplanten van de jonge planten in het veld met een waterniveau van drie centimeter, en laat dat gaandeweg toenemen tot vijf à tien centimeter naargelang de plant opschiet.
Het water voor irrigatie wordt doorgaans afgeleid door een waterloop af te takken, in te dammen of door het water op te pompen. Van daar wordt het vervoerd via kanalen of sloten of ondergronds via pijpleidingen. Vervolgens zal men een veld laten onderlopen, of gerichter irrigeren.
Een kilo ruwe rijst vraagt gemiddeld 1.432 liter water, dat deels wordt opgenomen, deels verdampt. Er wordt geschat dat jaarlijks van alle rijstvelden ter wereld ongeveer 859 kubieke kilometer water verdampt. Alles samen eist de rijstteelt 24 à dertig procent van het zoet water ter wereld op.
Om het waterverbruik in te perken in regio's waar de toevoer beperkt is, wordt er gewerkt volgens de Alternate Wetting Drying (AWD). Daarbij wordt slechts bijkomend water toegevoegd enkele dagen nadat de vorige dosis water in de bodem is opgenomen of verdampt.
In het water en slijk rond de rijst leven microbiële organismen die bij het vergisten van organisch materiaal in de bodem methaan produceren. Daardoor zit rijstteelt, net als veehouderij, in de top vijf van uitstoters van het broeikasgas methaan.
Het Intergovernmental Panel on Climact Change (IPCC) schat dat de de rijstteelt verantwoordelijk is voor elf procent van de door de mens veroorzaakte methaanuitstoot. Om hieraan te verhelpen kan men organisch afval, zoals stengels van een vorige rijstoogst, beter niet op het veld laten liggen, maar het proces helemaal uitschakelen kan men niet.
Elke rijstvariëteit heeft zijn eigen bedreigingen zoals slakken, bacteriën, vogels en dergelijke meer. Een rijstteler plant dan ook meestal verschillende variëteiten met hun eigen resistenties uit. Zo is hij verzekerd dat hij sowieso velden heeft met opbrengst. Pesticiden worden ook ingezet, maar dat zorgt voor gezondheidsproblemen bij arbeiders en telers.
Rijsttelers kunnen spelen met de timing van het zaaien, zodat het groeien en bloeien in het regenseizoen kan plaatsvinden, en het afrijpen in het droge seizoen, wanneer de lucht rond de halmen zo droog is dat ziekten of plagen geen kans maken.
Het grootste probleem bij rijstteelt blijft echter onkruid. Er zijn zo’n zevenduizend onkruidsoorten geïnventariseerd die met de teelt in verband worden gebracht. De meeste daarvan zijn eveneens monocotylen. Wilde rijst is het meest problematisch, aangezien de plant er op het eerste gezicht uitziet als teeltrijst, en dus moeilijk manueel te verwijderen is. Ook herbiciden zijn moeilijk inzetbaar hiertegen, gezien de plant fysiologisch gelijk is aan rijst, en het herbicide dus ook schadelijk zou zijn voor de rijst.
Onder invloed van hongersnoden is men eind jaren vijftig overgegaan tot een Groene Revolutie. Daarbij werd in het zuiden een model uitgerold waarbij F1-hybride rijstzaden, de zogenaamde High Yielding Varieties, werden geïntroduceerd, die in combinatie met pesticiden en meststoffen voor hogere rendementen zorgden. Landen zoals Thailand en Vietnam werden op die manier niet alleen zelfvoorzienend, maar ook exporteurs van rijst.
De Groene Revolutie was echter niet zonder nadelen. Het vroeg een juist samenspel van zaden, meststoffen en pesticiden, en als een daarvan werd verwaarloosd, leverde dat net minder opbrengsten op. Ook het feit dat zaad van de F1-hybriden zelf weinig opbrengende planten voortbracht, zorgde voor problemen bij boeren die gewoon waren verder te telen met zaad van een vorige oogst. Dat leidde tot het ontstaan van schadelijke onkruidrijst, waar we eerder al dit artikel op Eos aan wijdden. De introductie van pesticiden zorgde in de Filippijnen dan weer voor het verdwijnen van visjes en bladgroenten die in de natte rijstvelden leefden en een aanvulling waren op het dieet van de inwoners. Dat zorgde ervoor dat hun dieet eenzijdiger werd.
In landen als China is men gaan verder gaan werken op die hybriden of zelf verder gaan veredelen.
Een nieuwe benadering van de rijstteelt is System of Rice Intensification (SRI) die volgens voorstanders tot recordopbrengsten van 24 ton per hectare zou hebben geleid. De methode werd in 1983 ontwikkeld door de Franse Jezuïet Henri de Laulanie in Madagaskar en houdt in dat men afstapt van de overstroomde velden, en de grond gewoon vochtig houdt. Dat minimaliseert de anaerobe omstandigheden en bevordert zo de wortelgroei en de voortplanting van aerobe bodemorganismen die de teelt bevorderen. Daarom worden de rijstplaten ook erg jong (maximaal vijftien dagen oud) uitgeplant, zodat de wortels zo weinig mogelijk transplantatieshock oplopen. Rijstplanten worden in dit systeem uitgeplant op voldoende afstand om de wortels en de plant genoeg ruimte te geven zodat fotosynthese in alle bladeren optimaal gebeurt.
Het nadeel van SRI is dat onkruid hier bij gebrek aan stilstaand water wel de kans krijgt om op te schieten. De grotere uitplantafstand maakt mechanisch wieden mogelijk. De effectiviteit van die methode is evenwel onderwerp van debat tussen voor- en tegenstanders. Ook de gebruikte rijstvariëteit heeft invloed op het resultaat.
Gezien de lage opbrengst van de Oryza glaberrima wordt ook in Afrika grotendeels Aziatische rijst geteeld. Al is die dan weer minder aangepast aan de omstandigheden op het continent gezien ze een grote hoeveelheid water nodig heeft. Ook de concurrentie met het lokale onkruid en ziekten is daar niet gemakkelijk. Daarom is men op zoek gegaan naar een kruising tussen beide soorten die de robuustheid van de glaberrima zou combineren met de rijkelijke opbrengst van de sativa. Het resultaat heet NERICA van NEw RIce for Africa en werd ontwikkeld door het Africa Rice Center (AfricaRice). Het resultaat is een rijstsoort waarvan de halm tot 400 graantjes kan tellen en de opbrengst van een à 2,5 ton per hectare naar vijf ton per hectare is opgetild, op voorwaarde dat men ook aandacht voor bemesting heeft. De rijst bevat ook twee procent meer proteïne dan de sativa en glaberrimavariëteiten en is dus iets voedzamer. Dankzij die doorbraak zijn een aantal Afrikaanse landen, zoals Oeganda, ook aan de rijstteelt begonnen, en zelfs beginnen te exporteren.
De internationale handel in rijst is beperkt, per jaar wordt slechts ongeveer vijf procent van de totale oogst geëxporteerd. Belangrijke exporteurs zijn Thailand, met circa negen miljoen ton op jaarbasis, en Vietnam. Buiten Azië zijn de Verenigde Staten een grote exporteur.
België voert jaarlijks ongeveer een miljoen ton rijst in verschillende vormen in. Iets meer dan de helft daarvan wordt ook weer uitgevoerd naar ons omliggende landen.
Rijst die wordt geëxporteerd, wordt na het bewerken tot droge korrel in jutten zakken per boot naar Europa getransporteerd. Vervoer per schip is een van de minst milieubelastende vormen van transport. Van en naar de havens wordt de rijst per vrachtwagen vervoerd. De koolstofvoetafdruk van een kilo rijst is 2,7 kilo CO2-uitstoot.
Rijstproducenten proberen zo veel mogelijk van het rijstafval te verwerken. Zo kunnen de halmen na de oogst verbrand worden. De as die dat oplevert bevat mineralen zoals magnesium en kalium, en kan bemesting voor nieuwe planten dienen. Ook als de halmen worden gebruikt als strooisellaag in varkensstallen, eindigen ze na gebruik als bemesting op het land. Het kaf dat na het dorsen overblijft, wordt dan weer gebruikt als mulch op groentebedden. En de bruine harde vellen die na het polijsten van de korrel worden gewreven, worden voer voor kleinvee zoals kippen.