Het voordeel van zoveel variëteiten is dat het gewas een grotere genetische diversiteit heeft (bijdragend aan de agrobiodiversiteit). De mogelijkheden om een nieuwe variant met specifieke aanpassingen te kweken, vergroot daardoor. Dat is nuttig in een wereld waar de klimaatveranderingen verzilte bodems en periodes van droogte met zich meebrengen. De teelt is makkelijker op te starten onder verschillende klimatologische condities, al moet de variëteit vervolgens nog verder veredeld worden om op een specifieke plaats een stabiele en optimale oogst op te leveren.
Wat het voor kwekers nog gemakkelijker maakt, is dat het quinoagenoom grotendeels ontrafeld is. In februari 2017 maakten wetenschappers bekend dat ze weten waar grote delen van het DNA van quinoa voor staan. DNA bestaat immers uit een reeks codes, die een soort bouwplan vormen van de plant. Omdat we nu weten wat waar voor staat, is het gemakkelijker om planten met een bepaalde eigenschap te kweken.
Quinoa kan je ruwweg onderverdelen in vijf groepen, op basis van de ecologische omstandigheden waaronder ze groeien.
Quinoa vertoont enkele aanpassingen aan droge omstandigheden. In haar cellen heeft de plant blaasjes met calciumoxalaat, een stof die vocht aantrekt. Daardoor verliest de plant minder vocht door verdamping. De cellen van de plant zijn klein en hebben dikke celwanden, waardoor ze ook stevig blijven bij veel waterverlies. De wortels graven tot 1,80 meter, op zoek naar grondwater. Een periode van droogte als de plant nog jong is, zorgt ervoor dat hij nadien langer leeft. Die extra groeiperiode compenseert de periode waarin hij minder goed kon groeien.
Omdat er zoveel variëteiten van quinoa bestaan, kan de boer kiezen voor het type dat het best beantwoordt aan de plaatselijke regenval of de watervoorraad in de bodem. Door de droogtebestendigheid van quinoa, moet de boer hem niet noodzakelijk veel extra water geven. Tijdens experimenten ontdekten wetenschappers dat het wel nuttig is om een beetje water toe te dienen tijdens levensfasen waarin de plant minder goed tegen de droogte kan: tijdens de bloei en wanneer hij zaden ontwikkelt.
De meeste gewassen doen het slecht op een bodem die veel zout bevat, maar quinoa niet. Alle variëteiten van quinoa zijn in zekere mate zouttolerant, maar sommige types iets meer dan andere.
Quinoa trotseert temperaturen tot -8 °C zonder te bevriezen. Dat kan ze doordat haar cellen hoge concentraties aan suikers bevatten die de vriestemperatuur verlagen (volgens hetzelfde principe waardoor strooizout het ijs op de weg ontdooit). Uit onderzoek blijkt dat quinoa steeds beter opgewassen is tegen de kou, naarmate de plant langer blootgesteld wordt aan lage temperaturen.
Met de klimaatverandering in het achterhoofd wordt het produceren van voldoende voedsel voor onze groeiende wereldbevolking een steeds grotere uitdaging. Essentieel in het garanderen van voedselzekerheid is quinoa. Een plantje dat prima gedijt op zoute, schrale en droge gronden. Prima troeven in extreme tijden als deze.
Volgens de traditionele methode, wordt quinoa bijna altijd zonder meststoffen of pesticiden gekweekt, buiten een occasionele schep uitwerpselen van lama’s of schapen. Dat terwijl de teelt gebeurt op locaties waar de bodem meestal arm is. De traditionele oogsten op de Boliviaanse en Peruaanse hoogvlaktes bedraagt gemiddeld 0,85 ton per hectare, maar met veel water en meststoffen kan de boer dat opdrijven tot meer dan 4,5 ton per hectare. De belangrijkste bedreiging van de traditionele oogst zijn vraat door vogels en knaagdieren, een lage bodemvruchtbaarheid en watertekorten.
Omdat quinoa steeds populairder werd, breidt het areaal van het gewas uit. Dat gaat ten koste van de grond waar de lama’s grazen. Minder lama’s betekent ook minder meststoffen, waardoor de quinoaboeren steeds meer op kunstmest aangewezen zijn. Op plaatsen waar nog wel lama’s rondlopen, gebruiken de nieuwe quinoaboeren de mest vaak op de verkeerde manier. In plaats van de mest eerst te bewerken (vb. composteren), brengen ze die vers aan. Dat zou juist slecht zijn voor de quinoa, omdat de verse mest biologisch afbreekt en daarbij vocht aan de bodem onttrekt.
Winderosie en het verlies van de bodemvruchtbaarheid door intensieve teelt, veranderen de Boliviaanse hoogvlaktes in een woestijn. Sven-Erik Jacobsen, onderzoeker van landbouwgewassen in Zuid-Amerika, schrijft: ‘Een ecologische ramp dreigt. De hele regio kan veranderen in een woestijn, waardoor het uiteindelijk onmogelijk wordt om er nog quinoa te kweken.’
Volgens onderzoeker Sven-Erik Jacobsen, verdwijnt er door de uitbreiding van de quinoagronden steeds meer natuurlijke vegetatie. Die functioneert normaal gezien als een windbreker. Zonder de begroeiing heeft de wind vrij spel, wat de bodem erodeert. Dat proces transformeert de Boliviaanse hoogvlakte langzaam tot een woestijn.
Andere wetenschappers zijn het daar niet mee eens. Agro-ecoloog Thierry Winkel en collega’s menen dat het bewijs van Jacobsen niet sluitend is, en dat de onderzoeker zich baseert op slechte bronnen en de bestaande data verkeerd interpreteert. Zij wijzen erop dat er geen enkel onderzoek is naar de daling van de bodemvruchtbaarheid. Volgens hen zijn er ook te weinig studies naar de erosie van de landbouwgronden op de hoogvlakte, laat staan dat er zekerheid is over de oorzaak erachter.
Hoe het nu precies zit? Het is mogelijk dat de intensievere teelt van quinoa leidt tot bodemerosie en minder vruchtbare grond, maar daar is voorlopig geen wetenschappelijk bewijs voor.
Het natuurlijke laagje met bittere saponine, is slechts zeer dun bij de quinoarassen die we in Nederland en België kweken. Daardoor smaken de zaadjes minder bitter en moet je ze niet afspoelen voor het koken.
Studies wijzen uit dat saponine giftig is voor sommige insecten, terwijl de slechte smaak vogels op afstand houdt. Het is dus de vraag of onze quinoa daardoor meer bestrijdingsmiddelen nodig heeft. In de landen van oorsprong ondervindt zogenaamde zoete quinoa, die minder saponine heeft, meer schade door vogels en insecten. Dat stelden de boeren en onderzoekers voorlopig nog niet vast bij de Belgische quinoa.
Hoewel er vandaag veel verschillende variëteiten bestaan van quinoa, is slechts een beperkt aantal geschikt, gewild en toegelaten voor de export. Vooral van de ‘quinoa real’, met dikke, witte korrels, wordt veel verkocht. Daardoor bestaat de vrees dat meer export leidt tot een monocultuur van dat type quinoa.
Het nadeel van monocultuur is dat de agrobiodiversiteit achteruitgaat. Dat is de genetische diversiteit van een gewas en zijn variëteiten. Die diversiteit vergroot voor kwekers het aantal mogelijkheden om gewassen met nuttige kenmerken te kweken. In het geval van quinoa gaat het bijvoorbeeld over tolerantie tegen zout en droogte. Die eigenschappen zijn belangrijk, want door de klimaatveranderingen worden op veel plaatsen de droge periodes langer en de bodems zouter.
Voor Nederland en België klopt dat verhaal niet helemaal: droogte is bij ons geen probleem. Quinoa die naar hier komt moet juist kunnen omgaan met meer vocht. Bovendien zijn de dagen hier langer in de zomer, waardoor de meeste quinoarassen hier niet kunnen afrijpen. Dat probleem los je op met veredeling, ofwel selectief kweken.
Voor de teelt van een kilogram quinoa, is gemiddeld 4.512 liter water nodig. Ter vergelijking: het wereldgemiddelde voor tarwe bedraagt 1.800 l/kg, dat van witte rijst 2.414 l/kg. Op het eerste gezicht lijkt dat vreemd, want quinoa kan als droogtetolerant gewas net groeien op plaatsen waar het te droog is voor rijst en tarwe.
Per hectare heeft quinoa dan wel minder water nodig dan tarwe en rijst, maar omdat de opbrengst per hectare lager is, is de watervoetafdruk van quinoa toch groter per kilogram. Niet al dat water komt van kunstmatige bevloeiing, de totale watervoetafdruk wordt samengesteld uit de blauwe (bevloeiing), groene (regenwater) en grijze (afvalwater) voetafdruk. De watervoetafdruk die hier is weergegeven is een wereldgemiddelde. Hoewel dat hoger ligt dan de watervoetafdruk van tarwe en rijst, hangt het af van de locatie en de variëteit hoeveel water quinoa precies nodig heeft. Op sommige plaatsen – onder andere in België – doet quinoa het immers helemaal zonder kunstmatige bevloeiing.
Je kan de watervoetafdruk ook anders bekijken. Quinoa is een van de zeldzame gewassen die een even hoogwaardige eiwitbron vormt als dierlijke producten. In vergelijking met vlees of melkproducten doet quinoa het echter veel beter. Per kilogram eiwit is er minder water nodig voor de teelt van quinoa.
Van nature is elk quinoazaadje omgeven met een laagje saponine of zeepstof. De vieze, bittere smaak van saponine beschermt het zaad tegen vraat door vogels of insecten. Voor insecten zijn ze in zekere mate giftig: ze verminderen bijvoorbeeld de vruchtbaarheid. Er bestaan verschillende soorten zeepstoffen in de natuur, die hun naam kregen doordat ze schuimen bij contact met water. Saponines worden ook gebruikt als ingrediënt voor cosmetica en wasmiddelen.
Hoewel zeepstof de plant beschermt, zit er ook een nadeel aan vast. Voor ons smaakt saponine immers ook bitter, waardoor de fabrikant zijn quinoa vaak goed wast voor hij ze verkoopt.
Zetmeel vertegenwoordigt 52 tot 74 procent van de koolhydraten in quinoa. Dat zetmeel (amylopectine) zorgt ervoor dat de plant niet bevriest bij lage temperaturen. Het wordt ook gebruikt als verdikkingsmiddel in diepvriesbereidingen.
Ongekookte quinoa blijft twee tot drie jaar goed, als je het product droog en in een goed afgesloten verpakking bewaart. Gekookte quinoa bewaar je in de koelkast of de diepvries. Gekoeld is het tot een week houdbaar, diepgevroren ongeveer een jaar.