Voordat er sprake is van olijfolie, moeten de olijven geteeld worden. Dat gebeurt meestal in heuvelachtige regio’s aan de Middellandse Zee zoals Portugal, Italië, Spanje, Griekenland, Frankrijk, Tunesië en Marokko. In Europa nemen olijfbomen een oppervlakte van zo’n 4,5 miljoen hectare in beslag. Meer dan de helft (62 procent) daarvan wordt in Spanje geoogst, gevolgd door Italië (20 procent), Griekenland (14 procent) en Portugal (4 procent).
In Spanje overleeft 72 procent van de olijfboomgaarden alleen op regenwater, bij 12 procent bevloeit de boer zijn bomen. Omdat het water voor de bevloeiing afkomstig is van de rivieren of van het grondwater, kan irrigatie in droge gebieden de watervoorraad uitputten. Volgens een studie uit 2011 is de rol van bevloeiing in Spanje vrij beperkt.
De watervoetafdruk is opgesplitst in drie delen: de groene voetafdruk, de blauwe en de grijze. De groene watervoetafdruk geeft de hoeveelheid regenwater weer. De blauwe staat voor het water dat de boer op zijn akkers sproeit, volgens de onderzoekers 6 procent van het totale waterverbruik voor de productie van Spaanse olijfolie. De grijze voetafdruk is het water dat nodig is om de afvalstoffen te zuiveren. Die besloeg 12 procent van het totale waterverbruik.
De gronden waarop olijfboeren de bomen planten, zijn vaak gevoelig voor erosie.
Erosie is een natuurlijk proces dat versneld kan worden door menselijke landbouwactiviteiten. Ondiepe gronden hebben een beperkte opslagcapaciteit voor water en dat kan bij hevige regenval voor ernstige problemen zorgen. De aarde kan dan immers met het regenwater mee langs de heuvels naar beneden stromen. Dat leidt tot modderoverlast, een vermindering van de bodemkwaliteit en zelfs vervuiling van zowel grondwater als nabijgelegen rivieren en meren.
Door erosie van de toplaag en het bijkomende verlies van bodemkwaliteit moeten boeren extra meststoffen gebruiken om de bodemkwaliteit op peil te houden. Bovendien draagt fertilisatie of bemesting bij tot de vervuiling van grondwater.
In het Zuiden van Spanje staat 25 procent van de olijfbomen op heuvels met een hellingsgraad van meer dan 20 procent. 59 procent van de olijfbomen werd geplant op heuvels met een hellingsgraad tussen 5 en 20 procent. De overige 16 procent bevindt zich in regio’s zonder heuvels. Ze worstelen met minder problemen zoals watertekort en erosie.
Olijfolie zit in de lift. We gebruiken ieder jaar weer een beetje meer olie in de keuken. De groeiende vraag maakt dat de teelt van olijven opschuift in de richting van bijzonder intensieve landbouwmethodes. Maar die intensivering zet de fragiele bodems van het Middellandse Zeegebied onder zware druk.
De meeste boeren bemesten hun olijfgaarden jaarlijks. Daarmee trachten ze de nodige nutriënten of voedingsstoffen aan de bomen te geven, om zo hun groei te stimuleren.
Intensief olijven telen, kan ertoe leiden dat boeren de olijfgewassen meermaals per jaar bemesten. Mogelijke gevolgen daarvan zijn: het aandeel nitraten in de olijf kan toenemen, de natuurlijke antioxidanten kunnen afnemen en het oliegehalte kan dalen.
Olijven zijn van nature rijk aan vitamine E, carotenoïden en fenolen. Stuk voor stuk natuurlijke antioxidanten die een gunstig effect op onze gezondheid kunnen hebben. Een voldoende grote inname antioxidanten kan bijdragen aan het voorkomen of herstellen van schade aan weefsels en het DNA. Maar intensieve bemesting van olijfgaarden kan dus leiden tot een toename van het aantal nitraten en een afname van het aandeel natuurlijke antioxidanten.
Olijfbomen zijn gevoelig voor plagen, schimmels, ziekten en bacteriën zoals olijfmotten en de Xylella fastdiosa. Daarom worden ze behandeld met chemische bestrijdingsmiddelen. Die bestrijdingsmiddelen kunnen op hun beurt flink wat druk op het milieu uitoefenen.
Tijdens een Spaanse studie uit 2013 constateerden de onderzoekers dat in 33 procent van hun stalen van oppervlaktewater de concentratie aan een bepaald pesticide tegen onkruid (Diuron) hoger was dan wettelijk toegestaan voor drinkwater (in de EU: max. 0,1 µg/liter). Ze zagen wel verbeteringen. Hun meest recente stalen dateerden uit 2010. Die 33 procent verbleekt bij het percentage aan vervuilde stalen in 2002. Toen bevatte meer dan 72 procent van de waterstalen een te hoge concentratie aan Diuron.
Chloorpyrifos is een van de pesticiden die gebruikt worden als bestrijdingsmiddel tegen onder andere de olijfmot. Het wordt sterk geabsorbeerd door de bodem en komt zo in het grondwater terecht. Vervolgens spoelt het door bodemerosie mee tot in rivieren. Het is op lange termijn zeer giftig voor in het water levende organismen en levert langdurige schade op. Bovendien is de insecticide schadelijk voor enkele andere planten.
Europa stelde in 2016 een regelgeving op die stelt dat er geen resten van chloorpyrifos in onder andere olijfolie mogen voorkomen. Bij negatieve resultaten na controle, zal de olijfolie niet in de winkelrekken belanden.
Xylella fastidiosa is een hardnekkige bacterie die in de houtvaten van besmette planten leeft. De bacterie verspreidt zich dankzij insecten en verstoort de sapstroom. Bruine vlekken op de bladeren en afstervende takken zijn de voornaamste gevolgen. Er is geen remedie voor besmette bomen en de bacterie verspreidt zich razendsnel. Zo werden er in de Italiaanse regio Apulië (Puglia) ongeveer 10 miljoen eeuwenoude olijfbomen gekapt om verspreiding van deze bacterie te voorkomen.
In de Italiaanse olijfgaarden richt een bacterie grote verwoesting aan. Wantrouwen tussen boeren, overheid en wetenschappers gooit nodeloos olie op het vuur.
In 2016 berekenden wetenschappers hoeveel broeikasgassen er vrijkomen van de teelt tot en met het bottelen van Italiaanse olijfolie. Hiervoor bezochten ze vijf plantages. De uitstoot varieerde van 0,9 tot 2,0 kg CO2 per kilogram extra vierge olijfolie (*). De plantage met de kleinste uitstoot doet het dus dubbel zo goed als die met de grootste, omdat niet alle plantages dezelfde methodes hanteerden voor het telen en persen van de olijven.
Voor alle plantages gold dat de meeste broeikasgassen vrij kwamen tijdens het bemesten, het maaien, het ploegen en het behandelen met bestrijdingsmiddelen. Bij die laatste maakte het soort bestrijdingsmiddel niet uit, wel het aantal keer dat de boer moest sproeien. De onderzoekers vonden geen verschil tussen de conventionele teelt en de biologische. Ook merkten ze op dat nieuwe technieken beduidend energiezuiniger zijn: van landbouwmachines die minder fossiele brandstoffen verbruiken tot olijfpersen die meer olijven tegelijkertijd kunnen vermalen.
(*)Strikt gezien gaat het niet om CO2, maar om CO2-equivalenten. Dat wil zeggen dat er nog andere broeikasgassen werden uitgestoten, maar om het overzichtelijker te maken, brengen de wetenschappers de uitstoot terug tot slechts één getal. CO2-equivalenten geven weer hoeveel CO2 hetzelfde broeikaseffect zou hebben als de som van alle stoffen die uitgestoten werden.
Traditioneel
Men vervangt zeefmatten die geplet worden steeds vaker door een centrifuge waardoor men men tot 95 procent van de olie uit de olijven kan winnen en kosten kan drukken. Bij traditioneel persen blijft er een restant over dat nog tot 20 procent olie bevat.
Driefasig centrifugesysteem
De productiecapaciteit is groter bij dit systeem dan bij het traditionele persen, maar het water- en energieverbruik is dat ook.
Tweefasig centrifugesysteem
Bij het tweefasig productieproces wordt geen water bij de olijven gevoegd.
Twee en een halffasigcentrifugesysteem
Deze techniek brengt de voordelen van een driefasig en tweefasig systeem samen.
Olie-extractie van ontpitte olijven
Voor het pletten van de olijven worden de pitten verwijderd. Dat verbetert de kwaliteit van de olijfolie.
De meeste olijfolies zijn afkomstig van Spanje, Italië en Griekenland. Ze worden voornamelijk met vrachtwagens naar België vervoerd. De vraag naar Mediterrane olijfolie stijgt echter ook in Japan, USA, Canada en Brazilië. Zulke afstanden worden wel per vliegtuig of per vrachtschip afgelegd. De druk van een vliegtuig op het milieu is groter dan die van een vrachtwagen.
Het afvalwater uit de verwerkende industrie vormt een groot probleem. Per ton verwerkte olijven, loost een olijfpers 1500 tot 1700 liter afvalwater.
Het afvalwater bevat ongeveer 15 à 20 procent anorganische elementen zoals kaliumfosfaat en polyfenolen die bij hoge concentraties het milieu kunnen aantasten. Vooral de fenolen vormen het grootste probleem. Vanwege hun antibacteriële werkingen, is het moeilijk om ze met de reguliere waterzuivering te verwijderen.
Vervuild water ziet bruin, heeft een zure geur en is niet langer volledig vloeibaar.
Het afvalwater wordt soms in grote vijvers opgeslagen. Door de hitte verdampt het water en komen er vluchtige stoffen in de lucht terecht. Bovendien wordt het slib van zulke vijvers soms gebruikt voor andere landbouwactiviteiten zoals bemesting – vanwege de aanwezigheid van nutriënten. Op die manier komt het vervuilde water in de bodem terecht.
Terwijl olijfpitten vroeger – als restproduct van het verwerkingsproces – naar een stortplaats werden gevoerd, helpen ze nu als biobrandstof bij het zuiveren van afvalwater. Enkele grote producenten verbranden de pitten en resten van de vrucht in grote branders. Olijfpitten leveren tenslotte meer energie dan hout bij verbranding. Een ketel dient als warmtebron bij een destillatieproces dat het afvalwater zuivert. Bovendien wordt de biobrandstof niet enkel gebruikt als energiebron bij het zuiveren van afvalwater, maar ook om andere processen (zoals centrifuges) van energie te voorzien.
Bepaalde centrifuges verbruiken minder of zelfs geen water waardoor enkel olie en restanten van olijven overblijven na het scheidingsproces. Die techniek wordt meestal gebruikt bij een intensieve en hoog intensieve teelt.
Zowel transparant als gekleurd glas kan naar een glasbak gebracht worden. Daar moeten de gekleurde van de transparante glazen gescheiden worden, waarna ze gerecycled kunnen worden. De recyclage van glasscherven en het hergebruik ervan zorgt voor een lager energieverbruik. Ze laten een lagere oventemperatuur toe en het hergebruik vermindert de uitstoot van verontreinigende stoffen.