Snoep vindt zijn oorsprong in de suikerwaren zoals die begin 19e eeuw hun opgang maakten in de rijkere kringen, waar het gold als een statussymbool. Later werd het breder toegankelijk.
Suikerwaren ontstonden na de kolonisatie, toen voor het eerst rietsuiker werd gewonnen, zowel in Zuid-Amerika als in Zuidoost-Azië. VOC-schepen brachten bijvoorbeeld suiker mee naar de Nederlanden als ballast die de zeilschepen genoeg gewicht en diepgang moest geven. In Rotterdam ontstaat zo in de 16e eeuw het beroep van de suikerbakker, die zich in de 17e eeuw begint toe te leggen op kunstige creaties van suiker. Pas in de 18e eeuw ontdekte de Duitse apotheker Sigismund Marggraf bietsuiker, waardoor suiker in de 19e eeuw langzamerhand betaalbaarder wordt.
Een buitenbeentje in het snoepgamma is drop, dat gemaakt wordt van sap uit de wortel van de zoethoutplant Glycyrrhiza glabra. Die wordt dan ook wel eens 'dropplant' genoemd. Het sap wordt vermengd met suiker en een bindmiddel. Vroeger was dat doorgaans arabische gom, tegenwoordig kiest men zetmeel. Drop komt ook in een gezouten variant, waar echter net zo goed suiker aan is toegevoegd. De zoute smaak wordt benadrukt met salmiakzout.
De eerste drop werd in 1731 in Italië gemaakt, maar was nog erg bitter. Vandaag kun je deze variant nog altijd vinden onder de naam 'liquirizia pura' of 'pure drop'. Het was de Engelse apotheker George Dunhill die rond 1760 het idee kreeg om suiker toe te voegen.
Belgen eten jaarlijks zo'n 2,5 kilogram snoep. Dat is een lichte afname tegenover 2007, toen het nog drie kilogram was. Met dit verbruik zit de Belg halverwege de Europese gemiddelden, waarbij het opvalt dat hoe Noordelijker men gaat, hoe meer er gesnoept wordt.