Een groot deel van de Belgische runderen dient enkel voor de vleesproductie. De koeien die voor nakomelingen zorgen, zijn de zoogkoeien. Hun kalfjes komen in negen van de tien gevallen met een keizersnede ter wereld. Dat komt doordat dubbelgespierde rassen zoals de Belgisch witblauw en de verbeterde roodbont gekweekt zijn om zo veel mogelijk vlees op te brengen, van een goede kwaliteit. De gespierdheid van de moeder en de grootte van het kalf, zorgen voor een moeilijke natuurlijke bevalling.
Dat geldt zeker voor jonge moeders; bij koeien die al twee kalfjes ter wereld brachten, is het bekken vaak wel breed genoeg. Toch blijft het ook bij meer ervaren moeders meestal bij een keizersnede. De Belgische veearts is er inmiddels in gespecialiseerd. Elke arts voert jaarlijks tussen de vijfhonderd en duizend keizersnedes uit.
De vraag is of die keizersnede ook pijnlijker is voor de koe dan een natuurlijke bevalling. Tijdens de ingreep is de koe lokaal verdoofd en blijft ze rechtop staan. Volledige verdoving is eerder uitzonderlijk. Er bestaan bijna geen studies die onderzoeken of bij koeien een keizersnede pijnlijker is dan een natuurlijk bevalling. Bovendien is het niet eenvoudig om het gedrag van de koeien te begrijpen. Zo interpreteert de ene onderzoeker langer liggen als een teken van pijn, terwijl een andere studie net uitwijst dat koeien die meer pijnstillers krijgen, meer tijd liggend doorbrengen.
Er bestaat één studie op de Belgische witblauw, waarin onderzocht wordt of zeventien koeien die een keizersnede kregen meer leden dan dertien koeien die natuurlijk bevielen. Bij de dieren die een keizersnede kregen, zagen de wetenschappers enkel op korte termijn meer tekenen van pijn. De eerste dag na de ingreep aten ze minder en lagen ze vaker op de grond. De wonde bleef nog veertien dagen gevoelig bij aanraking, terwijl de koeien die natuurlijk bevielen enkel de dag na de bevalling gevoelig reageerden bij aanraking van de vagina.
Sommigen zijn ook tegen de keizersnede omdat de ingreep onnatuurlijk is. Als antwoord op de kritiek zijn er nu programma’s om bij de Belgische witblauw meer kalveren natuurlijk ter wereld te laten komen. Selectief kweken om het bekken te verbreden maakt daar deel van uit.
Een deel van de mannelijke kalveren van vleeskoeien (zoogkoeien) verhuizen naar de kalverhouderij als ze twee weken oud zijn. De vrouwelijke kalfjes blijven als zoogkoe een vijftal jaar op het bedrijf. In die tijd krijgen ze twee of drie kalfjes. De zoogkoeien vormen de voornaamste bron van ons rundvlees. Daarnaast worden ook stieren opgekweekt voor de slacht.
Een koe blijft alleen melk geven als ze jaarlijks een kalf krijgt. Een deel van de vrouwelijke kalfjes wacht een toekomst als melkkoe. De rest gaat na twee weken, samen met de stiertjes, naar de kalverhouderij.
De boer scheidt koe en kalf meestal zo’n 24 uur na de geboorte. Bioboeren laten hen soms een paar dagen bij elkaar blijven. Daarna staat het kalf een tijdje alleen. Minder contact met andere kalfjes of koeien, verlaagt het risico op besmettingen. Ook kan de boer het kalf zo beter in het oog houden en verzorgen.
Die snelle scheiding is volgens sommigen niet diervriendelijk. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat kalveren die langer bij de moeder blijven socialer en minder angstig zijn. Ook kunnen ze beter om met stresserende situaties en komt het hun gezondheid ten goede. Andere studies wijzen dan weer uit dat wanneer het kalf laat wordt weggehaald, de koe daar juist meer onder lijdt. De band tussen moeder en jong versterkt immers naarmate ze langer bij elkaar blijven, dus is het volgens sommigen net wreed om hen te scheiden wanneer er al een band is.
Moet je melkkoe en kalf zo snel mogelijk na de geboorte scheiden of is het beter dat ze eerst een tijd samenleven? Het antwoord van wetenschappers is niet zo zwart-wit als een koeienvacht.
Van het zoogkoe- of melkveebedrijf, gaan de vleeskalveren eerst naar een verzamelplaats of sorteercentrum. Daar deelt men ze in op basis van het ras, geslacht en gewicht. Dat is belangrijk om ervoor te zorgen dat ze de juiste voeding krijgen en om te vermijden dat zwakkere dieren aan de voederbak verdrongen worden door de sterkere. In die groepen gaan ze vervolgens naar de kalverhouderijen. Op de kalverhouderij staan de kalfjes alleen in een hok tot ze maximaal acht weken oud zijn. Daarna leven ze in groepen van gemiddeld acht dieren. Vleeskalfjes worden tot acht maanden oud.
In landen waar kalfsvlees minder populair is, loont het voor de boer vaak niet de moeite om de mannelijke kalfjes lang bij te houden. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld, moet de veehouder de mannelijke kalveren al na een paar dagen (laten) doodschieten. Volgens een berekening van The Guardian kost het de Britse boer bijna 34 euro om het kalf vet te mesten voor kalfs- of rundvlees. Opgeteld zou dat een groot verlies betekenen, in vergelijking met de 8 euro die het kost om het dier af te maken. Naar schatting sterven jaarlijks 95.000 kalveren bij de Britse melkveehouders.
Melkkoeien staan ’s winters op stal. Sommige mogen in de zomer buiten grazen, terwijl andere het hele jaar binnen blijven. Uitgemolken koeien worden tijdens hun laatste weken soms extra gevoerd, zodat ze meer vlees aanzetten voor ze naar het slachthuis gaan. Dat kan in het melkveebedrijf zelf, of in een apart bedrijf.
Zoogkoeien staan ’s zomers vaak buiten. In de winter staan ze op stal. De vloer van de stallen is meestal bedekt met stro. Bij oudere bedrijven komen ook nog aanbindstallen voor, maar steeds minder vaak. In aanbindstallen zijn de koeien vastgebonden.
Behalve voor kalveren, bestaat er in België geen wetgeving voor vleesvee die bepaalde huisvestingssystemen voorschrijft of verbiedt, bijvoorbeeld wat minimale beschikbare oppervlakte betreft. In Nederland is het sinds 2018 verboden om nog nieuwe aanbindstallen bij te bouwen. Zo wordt het gebruik ervan uitgefaseerd.
Ondanks de voordelen grazen steeds minder Europese koeien in de wei. Het zogenaamde beweiden heeft immers ook nadelen. Door wisselende weersomstandigheden varieert het aanbod en de kwaliteit van het verse gras en voor grote melkveebedrijven is het verplaatsen van de koeien praktisch soms moeilijk. De meeste Vlaamse koeien zitten in totaal ongeveer zes maanden per jaar binnen. In 2011 schatte de Boerenbond dat 5 procent van het melkvee in Vlaanderen het hele jaar door op stal staat. Volgens een enquête uit 2016 is dat in Wallonië 4 procent. Biologische melkkoeien moeten permanent toegang hebben tot een onoverdekt gebied, bij voorkeur een weide.
Wetenschappers onderzochten of koeien liever op de wei of in de stal staan. Ze kwamen tot de conclusie dat die beslissing afhangt van wat voor weer het is. Bij te warm of nat weer kozen de koeien de beschutting van de stal, bij koel weer gingen ze liever naar buiten. Koeien die veel melk produceren bleven ook liever binnen, in vergelijking met hun minder productieve kuddegenoten. Dat kan komen omdat ze meer voedingsstoffen moeten opnemen om te compenseren voor hun hoge melkproductie en dat makkelijker gaat met het voer in de stal.
Vroeger kwam kalfsvlees vaak van zogenaamde kistkalveren, dieren die hun leven doorbrachten in individuele houten hokken van 80 cm bij 180 cm. Dierenliefhebbers protesteerden daar hevig tegen in de jaren 1990. Sinds 2007 is het in Europa verboden om kalveren die ouder zijn dan acht weken in boxen te houden. Ook schreef de EU richtlijnen die de afmetingen van de individuele boxen bepalen.
De Europese wet bepaalt hoeveel ruimte ieder dier krijgt. Kalveren die jonger zijn dan acht weken, leven in individuele boxen. Die moeten breder zijn dan de schofthoogte (schouderhoogte) van het kalf en langer dan 1,1 keer de lichaamslengte. De zijwanden moeten toelaten dat kalveren die naast elkaar leven, elkaar kunnen zien en aanraken. De individuele hokken moeten ziekteverspreiding voorkomen.
Oudere kalveren staan in groepjes van vier tot acht dieren. De ruimte per kalf, bepaalt de boer op basis van het lichaamsgewicht. Zo krijgt een kalf dat meer weegt dan 220 kilogram minstens 1,8 m2, ofwel 180 x 180 centimeter. Zieke kalveren worden wel in individuele, afgesloten hokken geplaatst om ziekteverspreiding te vermijden.
Naast het voordeel van de sociale interactie, vertonen kalfjes in groep ook meer verkenningsgedrag. Verder zijn er in groepskooien meer mogelijkheden om comfortabel te gaan liggen. Al zijn er ook een aantal nadelen. Zo drinken de kalfjes soms elkaars urine op, of likken en zuigen ze aan elkaar. Dat gedrag komt voort uit het natuurlijke gedrag om melk te zuigen bij de moeder. Die nadelen wegen evenwel niet op tegen de voordelen.
Stro is wettelijk niet verplicht in de stallen voor vleeskalveren ouder dan twee weken. Meestal lopen en liggen de kalfjes op een houten of betonnen rooster. Dat is niet ideaal; de vloeren zijn hard om op te liggen en de kalfjes glijden er makkelijk op uit. Een studie van de Universiteit van Wageningen wijst dan ook uit dat de kalfjes zelf een zachtere vloer verkiezen en dat de zogenaamde dikke knie aandoening ook minder vaak voorkomt op een zachte vloer. Bij dikke knie is de buitenkant van het kniegewricht ontstoken, waardoor de knie opzwelt. In Nederland was er een voorstel om vanaf 2009 rubberen matten te verplichten, maar dat is intussen weer van tafel geveegd.
Nee, het gaat niet over wijn. Ook kalfsvlees bestaat in de varianten wit en rosé. Het type vlees hangt af van het dieet van de kalveren.
Witte of blanke kalveren drinken magere melk en eten een beperkt rantsoen aan ruwvoeder. Hun dieet is arm aan ijzer, zodat hun vlees niet roze kleurt. Door dat gebrek aan ijzer, leden vleeskalveren vroeger systematisch aan bloedarmoede. (zie verder)
Rosé kalveren drinken slechts de eerste acht tot negen weken melk. Daarna schakelen ze over op ruwvoeder, onder meer maïs en stro. Omdat ze meer ijzer eten dan ‘blanke’ kalveren, maakt hun lichaam meer hemoglobine aan. Roze vlees is het resultaat.
De kalfjes gaan naar de slacht wanneer ze ongeveer acht maanden oud zijn. Die leeftijdslimiet bepaalt de Europese wet. Vlees van oudere dieren mag je immers geen kalfsvlees meer noemen.
Er zijn ook kalveren die al geslacht worden voor hun vlees wanneer ze een week oud zijn, zogenaamde bobby calves. Dat gebeurt vooral in Australië, Nieuw-Zeeland, de VS en Canada. In Europa komt het minder vaak voor. Al is er wel een bescheiden productie in Bulgarije en Roemenië.
Vroeger leden veel witte of blanke kalveren aan bloedarmoede, omdat hun voer te weinig ijzer bevatte. IJzer zit immers in de eiwitten hemoglobine en myoglobine. Het ijzer kleurt de eiwitten rood, die op hun beurt zorgen voor de rode kleur van vlees en bloed. Minder ijzer betekent dus witter vlees.
De hemoglobine in het bloed transporteert zuurstof naar de organen. Daarom leidt een tekort aan ijzer tot bloedarmoede. Een kalf met bloedarmoede herken je aan een verminderde eetlust en groei. Omdat het immuunsysteem verzwakt is, heeft het dier ook meer last van ontstekingen.
In 2008 stelde de Europese Unie in 2008 een richtlijn op, waarin staat dat het voer voor kalveren voldoende ijzer moet bevatten. Of dat ook het geval is, wordt gecontroleerd aan de hand van het hemoglobinegehalte in het bloed. Dat moet hoger liggen dan 4,5 mmol per liter; een gehalte waarbij bloedarmoede normaal gezien niet voorkomt. Is dat te laag, dan moet de kalverhouder extra ijzer toedienen.
In de praktijk krijgen ze vaak al extra ijzer wanneer hun hemoglobinegehalte lager ligt dan 6,5 mmol/l. Om het vlees toch licht te houden, verlaagt de boer de ijzerinname van de kalveren tijdens de laatste weken voor de slacht. Omdat gras niet in hun ijzerarme dieet past, blijven de kalveren voor wit vlees altijd op stal. Zwitserland vormt daarop een uitzondering. Daar mogen de kalfjes wel naar buiten, al krijgen ze evenmin gras te eten.
Omdat er ook ijzer zit in vast voer, kregen de blanke vleeskalveren vroeger alleen maar melk. Dat leidde tot spijsverteringsproblemen, omdat ze niet konden herkauwen. Ook kregen de kalveren gedragsproblemen, zoals het overmatig likken van hun vacht. Vandaag bepalen de regels van de EU dat kalveren, ouder dan acht weken, dagelijks minstens 250 gram vast voer moeten krijgen.
Recent onderzoek toont aan dat meer ruwvoer het risico op spijsverteringsklachten vermindert. Met het juiste type voer blijft het vlees nog steeds wit, omdat het ijzer bevat dat het kalf niet goed opneemt. Daarom geven veel producenten van blank kalfsvlees vandaag meer ruwvoer dan vroeger, ruim boven de minimumhoeveelheid.
De melk voor de witte kalfjes wordt gemaakt op basis van mager melkpoeder, waarvan het eiwit caseïne vaak vervangen is door het goedkopere weiproteïne of door plantaardige eiwitten afkomstig van bijvoorbeeld soja of erwten.
Traditioneel wordt er meer wit kalfsvlees gegeten. In de Europese kalverindustrie zijn er dus ook meer witte dan rosé kalveren. In Nederland is 63 procent van de kalveren bestemd voor wit vlees.
In België is de Belgische witblauw de meest gekweekte vleeskoe. Haar dikke spierlaag leverde haar de namen ‘dikbil’ en ‘Schwarzenegger onder de runderen’ op. De Belgische witblauw kan tot 25 procent meer spieren kweken omdat haar DNA een mutatie bevat van het gen dat instaat voor de aanmaak van het eiwit myostatine, dat de spiergroei onderdrukt. Zonder dat eiwit blijven de spieren dus doorgroeien. Ook bij andere koeienrassen is dit gen gemuteerd, bijvoorbeeld bij Charolais, Gasconne en Maine-Anjou. Het gaat om verschillende mutaties, met hetzelfde resultaat: minder vet en meer spiervezels. Die rassen met gemuteerde genen ontstonden overigens louter door selectief te kweken met de meest gespierde koeien – er kwam geen genetische manipulatie aan te pas.
In Zwitserland en de Scandinavische landen is de Belgische witblauw verboden. De Zwitserse landbouw- en voedingsautoriteit vinden de extreme fok-kenmerken onethisch, bijvoorbeeld omdat de kalfjes meestal niet natuurlijk ter wereld kunnen komen. In Nederland wil de regering ook weer een evolutie naar meer natuurlijke bevallingen.
Per koe is er op de vrachtwagen doorgaans minimaal tussen 0,95 m2 en 1,60 m2 voorzien. Heel grote runderen, die meer dan 700 kg wegen, krijgen meer ruimte. De minimale oppervlakten wordt bepaald door de Europese wetgeving en zijn gebaseerd op de ruimte die een dier nodig heeft om zijn evenwicht te houden. In theorie moet ieder dier ook in staat zijn om zich om te draaien.
Kalveren mogen de eerste tien dagen na hun geboorte alleen getransporteerd worden over afstanden van minder dan 100 km. Vanaf twee weken mogen kalfjes op internationale transporten van meer dan acht uur. De minimale ruimte die het kalfje krijgt in de vrachtwagen, hangt af van zijn gewicht en varieert van 0,3 tot 0,95 m2. Dat is dus altijd minder dan 1 m2.
Kalveren die jonger zijn dan zes maanden liggen tijdens hun transport op strooisel dat het vocht van urine en uitwerpselen absorbeert. Na een transport van negen uur hebben ze recht op een minstens één uur rust. Tijdens dat uur mogen ze melk drinken. Daarna mogen de kalfjes weer negen uur getransporteerd worden. Na deze periode van negentien uur, mogen ze 24 uur rusten in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte.
De dierenrechtenorganisatie Eyes on Animals klaagde in mei 2019 het kalvertransport van Ierland naar Nederland aan. De organisatie bezocht de rustplaats (waar de kalfjes uitrusten en te drinken krijgen) en stelde vast dat de medewerkers kalveren schopten en sloegen. De vrachtwagen die de kalveren vervoerde was volgens Eyes on Animals ook niet in orde. De drinkspenen zouden niet geschikt zijn voor kalveren, maar voor biggen, en de chauffeurs hielden zich niet aan de wettelijk bepaalde rusttijden. Eerder schreef de organisatie ook een verslag over het kalvertransport van Polen naar Nederland.
In 2017 werden er 294.000 kalfjes naar Nederland ingevoerd, voornamelijk afkomstig uit Duitsland (71%), Ierland (6%) en België (5%).
Voor de vrachtwagen de koe naar het slachthuis voert, krijgt ze een tijdje geen eten of water. Dat geldt niet alleen voor koeien, maar ook voor andere dieren. Bij runderen gaat het meestal om minder dan vierentwintig uur. Het vasten voorkomt dat sommige dieren ziek worden tijdens het transport, maar heeft ook zijn voordelen na de slacht. Het risico dat er onbedoeld maag- of darminhoud lekt verkleint, wat hygiënischer is voor de verwerking van het vlees.
Eenmaal aangekomen in het slachthuis, bekomt de koe of het kalfje van de rit, in de wachtruimte. Daar is altijd water voorzien. Een dierenarts controleert of het dier gezond is en of aan de wettelijke verplichtingen voor dierenwelzijn is voldaan. Zo moeten de dieren die in het slachthuis aankomen, beschikken over een dak en een minimale ruimte, kunnen drinken en zonder geweld behandeld worden. Is dat niet het geval, dan moet de dierenarts dat aangeven bij de Inspectiedienst Dierenwelzijn. De slacht vindt plaats maximaal één dag na het vertrek van bij de veehouder.
De koe of het kalf wordt door een medewerker van het slachthuis naar een apparaat geleid dat haar vastklemt. Daar plaatst de slachter een schietmasker tegen haar voorhoofd. Het schietmasker is een soort pistool dat een twaalf tot vijftien centimeter lange metalen pin in de hersenen schiet. In het ideale geval gebeurt dat met één schot. Bij een nerveuze koe die te veel met haar hoofd schudt, kan de pin zich verkeerd in het hoofd boren en is een tweede schot nodig. Dat gebeurt volgens het Panel on Animal Health and Welfare van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid bij 4 procent. Na een succesvol schot, verliest de koe het bewustzijn meteen en voelt ze niets van de halssnede.
De regels omtrent halal slachten beschrijven niet alleen de slacht, maar ook hoe het dier behandeld moet worden voor en na het slachten. Veel regels hebben oorspronkelijk als doel de angst bij het dier zo klein mogelijk te houden, al is hun effectiviteit een punt van discussie. Zo mag het dier geen getuige zijn van de slacht van soortgenoten of van de voorbereidingen op zijn eigen slacht. De slachter moet een praktiserende, volwassen moslim zijn.
De slacht zelf moet snel en schoon gebeuren, om lijden te minimaliseren. Het mes moet vlijmscherp zijn en in verhouding met de grootte van het dier. Het idee is om in één keer de halsslagader, luchtpijp en slokdarm door te snijden.
Net als bij een reguliere slachting, drijft men de koe naar een apparaat dat haar vasthoudt. Dat apparaat staat met de voorkant naar Mekka gericht. Vervolgens draait het 90° of 180° rond de lengteas, zodat de koe op haar zij of rug ligt. Daarna snijdt de slachter de hals door en bloedt de koe dood. Hierbij mag de koe het mes niet zien en zegt de slachter het slachtgebed ‘Bismallah Allahoe Akbar’ op. Vertaald: ‘In naam van Allah, Allah is groot’.
De rotatie van de koe versnelt het uitbloeden, iets wat bij een reguliere slacht gebeurt door het dier op te takelen, maar wreed zou zijn bij een dier dat nog bij bewustzijn is. Bij een snellere uitbloeding verliest het dier het bewustzijn ook sneller. Het nadeel van de rotatie is dat het voor de koe meer beangstigend is dan alleen maar vastzetten. In die positie drukt het lichaamsgewicht van de koe ook sterk op de longen, wat een gevoel van verstikking veroorzaakt. Daardoor is de rotatie beangstigend en stresserend. Een methode om het lijden te verminderen, is het gebruik van een schietmasker vlak na of gelijktijdig met de halssnede. Dat is nog steeds halal, zolang het dier nog leeft bij de aanvang van de halssnede.
Koosjer slachten is in grote lijnen hetzelfde als halal slachten. Ook hier is het oorspronkelijke doel van de voorschriften om het lijden tot een minimum te beperken. De koe wordt vastgezet in de machine en eventueel volledig omgedraaid. Met een scherp mes snijdt de offeraar of Sjochatim de slokdarm en luchtpijp in één beweging door.
Koosjer vlees moet volledig ontdaan worden van bloed, omdat volgens de tora het bloed van een wezen zijn ziel bevat. Voor en na het slachten wordt de koe ook geïnspecteerd op aandoeningen en ziektes aan bijvoorbeeld de longen. Een dier met een aandoening die binnen het jaar tot de dood zou leiden, is niet koosjer. Ook worden sommige delen van het karkas gezien als onrein, bijvoorbeeld de billen.
Hoewel de regels van de dhabiha en de shechita oorspronkelijk tot doel hebben de koe zo weinig mogelijk te laten lijden, blijft het dier beduidend langer bij bewustzijn dan bij correct gebruik van het schietmasker. De wetenschap wijst uit dat bedwelming met schietmasker voor de slacht beter is voor het welzijn van het dier. Volgens een rapport van de Belgische raad van Dierenwelzijn, resulteert een rituele slachting onder optimale omstandigheden in een snel verlies van bewustzijn, maar moet er in de praktijk aan te veel voorwaarden voldaan worden om dat te verzekeren. Op basis van audits in slachthuizen besluit de raad dat slachten zonder bedwelming onaanvaardbaar is op vlak van dierenwelzijn.
Vanaf 2020 is elektronarcose, verdoving met een stroomstoot, verplicht bij het ritueel slachten van kalveren. Dat is momenteel al het geval voor pluimvee, schapen en geiten. Die vorm van verdoving is bedoeld als compromis tussen het oorspronkelijke ritueel en de huidige kennis op vlak van dierenwelzijn. Volgens sommigen is elektronarcose compatibel met wat het geloof dicteert, omdat het dier na een paar minuten weer bijkomt en dus niet sterft aan de verdoving zelf. Al is niet iedereen het daarmee eens.
In theorie moet het slachten zo pijnloos mogelijk gebeuren en meldt de dienstdoende dierenarts inbreuken op het dierenwelzijn. In de praktijk duiken er nu en dan schandalen op, zoals die in de slachthuizen van Tielt en Izegem.
Hoe zoiets mogelijk is en vooral hoe het te vermijden valt vroeg Eos-redacteur Dieter aan enkele slachthuis-inspecteurs en wetenschappers. Zijn artikel lees je hier.
Een humane behandeling is niet alleen in het belang van het dier. Ook op je bord proef je of de koe rustig of angstig aan zijn einde kwam. Stress zorgt er immers voor dat er meer zuur vrijkomt in de spieren, wat leidt tot een minder sappige biefstuk.
Na de slacht worden de kop, de staart en de huid verwijderd. De organen worden uit de koe gehaald en blijven net als de kop en het oormerk bij de rest van het lichaam. Dat vergemakkelijkt de geslachte keuring. Het karkas wordt doormidden gezaagd en gewogen. Dat gewicht bepaalt hoeveel de koe opbrengt. Na een inspectie door een keurmeester gaat het vlees naar de koelcel of wordt het meteen verder verwerkt.
De verwerking van het karkas gebeurt ten laatste een paar dagen na de slacht. Hierbij worden de twee helften van het karkas nog eens opgesplitst in de voorvoet en de achtervoet. Uit de voorvoet worden onder andere de voorschenkel, de schouderlap, de hals en de borst gesneden. Uit de achtervoet komen onder meer de bovenbil, het staartstuk, de ossenhaas en het spierstuk.
Voor de versnijderij bestaat een rund uit een voor- en een achterkwartier. Het voorkwartier bestaat uit de schouder, de borst en de nek, het achterkwartier wordt versneden tot de bil, de lap en de rug. Onderstaande tabel toont hoe die delen op hun beurt versneden worden en wat de slager of de vleeswarenfabriek ervan maakt. Hoe al die versneden delen er precies uitzien, vind je hier.
In 2017 gingen er 549.027 runderen naar de slacht. Die leverden 281.536 ton slachtgewicht op. Dat is het gewicht van het uitgebloede karkas, ontdaan van ingewanden, organen, huid en kop.
Het Nederlandse Peter’s farm is geen label, maar een merk van kalfsvlees. De welzijnsstandaard van het merk ligt hoger dan wat de Europese wet dicteert. De kalveren die ouder zijn dan zeven weken, verblijven in groepen. Ze krijgen skippyballen om mee te spelen en borstels om hun vacht te schuren. In de hokken is er een automatisch voedersysteem, zodat de kalfjes kunnen eten wanneer ze willen. De oppervlakte per kalf is dezelfde als in een doorsnee stal.
In Nederland kan je kiezen voor rund- of kalfsvlees met een Beter Leven keurmerk en één, twee of drie sterren. Voor kalfsvlees wil dat bijvoorbeeld zeggen dat de kalfjes extra ruwvoer kregen. Ook duurt het transport van de jonge kalfjes maximaal acht uur, en de rit naar het slachthuis maximaal vier uur. Bij vleesrunderen vereist het label onder andere dat de dieren genoeg tijd doorbrengen op de wei en dat het kalf minstens drie maanden bij de moeder blijft. Meer info over wat het aantal sterren precies wil zeggen, vind je hier.
Delen van het dier die wij niet eten, smikkelen Felix en Bobbie vrolijk op. Het gaat bijvoorbeeld over orgaanvlees, de onderste helft van de poten, de staart en delen van de kop. Het vlees wordt wel geklasseerd als ‘geschikt voor menselijke consumptie’ en is dus van goede kwaliteit. We willen het gewoonlijk niet zelf opeten vanwege de smaak of omdat we het niet gewend zijn. De Europese wetgeving verbiedt het om vlees te gebruiken dat afkomstig is van natuurlijk gestorven of geëuthanaseerde dieren.