Deze website gebruikt cookies. Ik ga akkoord met de privacy policy
OK
Gezondheid

Wegwijs in het labyrint van dierenvoeding

Voer voor puppy’s en voor bejaarde honden. Voor gesteriliseerde katten, voor zetelhangers of voor dieren die net een heel energiek leven leiden. Krijg je al keuzestress bij het zoeken naar de voeding van uw beste vriend? Dan ben je vast gebaat bij deze consumentenhandleiding voor onze viervoetige kompanen.

Matthieu Van Steenkiste

Journalist - Schrijft over voeding, muziek en film.

U dacht dat het eenvoudig was, eenmaal u een huisdier had gekozen. Niet zo snel. Wat voor voer ga je geven? Weet je wel wat je dier nodig heeft? En hoe beslis je wat je uit dat eindeloze rek in de supermarkt meebrengt? De opties zijn eindeloos.

Om te beginnen moet je al kiezen uit nat- of droogvoer. Maakt dat dan verschil? En wat is het onderscheid? We vragen het aan Thomas Brenten, Global Scientific Affairs Manager bij hondenvoerproducent Royal Canin, maar ook voorzitter van de Nutrition and Analytical Science Working Group bij de European Pet Food Industry Federation (FEDIAF), die meteen op de essentie wijst: vochtigheid. “Natvoer bevat zeventig procent water, terwijl de vochtigheid bij droogvoer onder de tien procent zit. Daarnaast heeft het ook een heel ander energetisch gehalte. Honderd gram natvoer zal bijvoorbeeld 85 kilocalorieën bevatten, terwijl honderd gram droogvoer bijna 400 kcal voorziet. Droogvoer is dus veel energiedichter, wat maakt dat je er minder van binnen hoeft te krijgen voor eenzelfde hoeveelheid energie.”

Professor dierenvoeding Myriam Hesta van de Universiteit Gent wijst meteen op verschillen in samenstelling. “Natvoer bestaat over het algemeen uit een groter percentage dierlijke producten, terwijl droogvoer meer plantaardig is. Daardoor liggen in het algemeen ook de hoeveelheden aan voedingsstoffen iets anders. Natvoer zal meestal meer eiwit en vet bevatten, het droge voer meer koolhydraten, zowel in zetmeel als in vezels, want zonder krijg je natuurlijk niet die mooie brokjes. En je hebt ook nog de stap tussenin: de zogenaamde semi-moist voeders. Waar droogvoer maximaal tien procent aan vocht bevat en natvoeder meer dan zeventig procent, heeft dat zo’n twintig procent vocht. Een typisch voorbeeld daarvan is Frolic. Dat zijn wel korreltjes, maar die zijn niet zo hard als de klassieke droge voeding. Dat bereikt men door iets toe te voegen wat het vocht vasthoudt, zoals suiker.”

Mythes over vleesgebruik

Waarbij Brenten even een belangrijke kanttekening wil maken over het vleesgebruik in dierenvoeding. Want de mythes daarrond storen hem. “Natvoer is voor de meerderheid gemaakt van wat men graag vlees noemt”, steekt hij van wal. “Maar wettelijk gezien mag je enkel de spieren aan het skelet vlees noemen. Dat gebruiken we meestal niet in grote hoeveelheden. De dierenvoedingssector is eerder de aaseter van de vleesindustrie, die neemt wat na de slacht van het dier overblijft, en niet in de menselijke voedselketen gaat: maag, ingewanden, nieren, andere organen van rund, varken of kip. Het komt echter wel uit hetzelfde circuit als dat van menselijke consumptie, dus de dieren zijn gekeurd en gezond bevonden. Sommige van deze bijproducten bevatten voedingsstoffen die niet of in mindere mate aanwezig zijn in puur vlees, dus dat is interessant vanuit nutritioneel en ecologische hoek.”

“Specifiekere voedersoorten bieden best mogelijke voeding voor kittens, puppy’s en oudere dieren. Zie het als opties kiezen bij de aankoop van een auto.”

Kwaliteit primeert

Even een consumentenvraag van Rex, onze trouwe golden retriever. Wat is nu het lekkerste? Hesta lacht. “De meeste honden zullen natvoer kiezen als ze de keuze krijgen en daar spelen we ook op in als een hond niet goed eet, dan gaan we natvoer aanbieden of bij een grotere hond natvoer mengen met het droogvoer. Bij katten ligt dat veel minder eenvoudig en hangt het veel meer af van de gewoonte van de kat. Er zijn er die een van beide prefereren, bij andere maakt het niet uit.”

En wat nu gezonder is, wil dit baasje weten? “Het ene is niet gezonder dan het andere”, zegt de professor. “Het belangrijkste is vooral dat het van goede kwaliteit is. Wel zijn katten met bepaalde ziektes meer gebaat bij natvoer. Een kat die droogvoer eet gaat meer moeten drinken om genoeg vocht binnen te krijgen, maar ze gaat dat verschil nooit helemaal compenseren. Voor gezonde dieren is dat geen probleem, maar katten met bijvoorbeeld blaasstenen zijn meer gebaat met natvoer om te zorgen dat ze voldoende vocht opnemen en dus ook voldoende plassen – want dat zorgt voor een lagere concentratie aan bouwstenen van die blaasstenen in de urine.”

Fabrikanten vertrouwen

“Maar de kwaliteit van het voer is echt het belangrijkste”, benadrukt ze nogmaals. “Hoe je dat bepaalt? Dat is zeer moeilijk, zeker voor het individuele baasje, maar zelfs voor ons. Je kunt het etiket met ingrediënten en nutriënten lezen, maar dat gaat je niet veel wijzer maken. De fabrikant heeft immers de keuze om te werken met een lijst van individuele ingrediënten of met wettelijk vastgelegde groepen. Ze doen vooral dat tweede, en dan lees je dingen als ‘vlees en dierlijke bijproducten’, ‘granen en plantaardige bijproducten’. Daar kun je de kwaliteit moeilijk van achterhalen natuurlijk. Ook de voedingsstoffen moeten slechts in beperkte mate worden opgelijst in het label en deze gehaltes zeggen nog niet eens iets over hoeveel er effectief verteerd en opgenomen wordt. Er zit dan ook niets anders op dan vertrouwen te hebben in de fabrikanten.”

Een misvatting die ze graag de wereld uit helpt, is wel dat “de focus op kwaliteit niet per se hoeft te betekenen dat het duurste voer het beste is. Al is het natuurlijk zo dat er voer bestaat waaraan extra’s zijn toegevoegd, zoals omega 3-vetzuren of voor oudere honden bijvoorbeeld glucosamine of prebiotica voor een betere darmfunctionaliteit. Het spreekt voor zich dat dat resulteert in een hogere prijs.”

Stoelganganalyse

“Ik krijg de vraag vaak van diereneigenaars wat nu het beste is. Ik geef dan altijd dezelfde raad: ‘kijk naar je dier’, dat kan je vaak veel vertellen over de kwaliteit van zijn of haar eten. Want naast de kwaliteitsverschillen tussen de voeders, kunnen ook individuen sterk verschillen. Uit de stoelgang kun je al veel afleiden. De hoeveelheid zegt bijvoorbeeld al iets, want alles wat niet verteerd wordt, komt er weer uit. Let wel op want wanneer je een voeding geeft met meer vezels omdat je bijvoorbeeld minder calorieën wil geven, dan kan je een grotere hoop stoelgang verwachten zonder dat dit hoeft te betekenen dat de voeding van slechtere kwaliteit is. Ook de consistentie is heel belangrijk. Ideaal gezien kan je de stoelgang makkelijk opscheppen zonder dat er veel blijft plakken.”

“Ook de huid en de vacht zijn belangrijke indicaties. Vooral de vacht kan veel weggeven, want om die mooi te doen glanzen zijn er optimale gehaltes van heel veel verschillende voedingsstoffen nodig. Je hebt eiwit en zwavelhoudende aminozuren nodig, maar ook essentiële vetzuren en vitamine A en E en bepaalde mineralen zoals zink, koper. Als die balans, hoeveelheden en biobeschikbaarheid niet goed zit, ga je dat zien. Het nadeel is dat dergelijke problemen met de vacht (dof, veel pelletjes, broos haar, veel haaruitval) vaak pas na een langere periode zichtbaar worden. Voeding die minder goed verteerbaar is, zal daarentegen al na enkele dagen zijn effect hebben op de stoelgang. Bijsturen als het nodig is, is dus de boodschap. Al mag je dat nu ook weer niet van de ene dag op de andere doen. Best is om het voer geleidelijk te vervangen.”

Of je dier gebalanceerd eet, zie je aan de vacht.

Behoeftes verschillen

Rex heeft begrepen dat natvoer lekker is, onze poezen Georgette (12+) en Molly (11) zijn verdeeld over de kwestie. De oudere moeder heeft het liefst ook wat vochtiger, de jonge dochter dartelde als kitten al enthousiaster op de droge brokjes af. Dat is dan duidelijk zou je denken, maar mijn supermarkt houdt het qua keuzestress graag spannend. In de rekken kan ik kiezen uit blikjes en zakken ‘voor gesteriliseerde katten’, ‘voor dieren die veel binnen zitten’ of voor ‘senior katten (7+)’.

“De behoeftes van een kitten zijn wel degelijk anders dan die van een oudere kat”, verduidelijkt Hesta. “En of een kat buiten of binnen leeft heeft vanzelfsprekend zijn invloed op zijn voedings- en caloriebehoefte. Daarnaast weten we ook dat castratie of sterilisatie de energiebehoefte met dertig procent doet dalen. Als je een gesteriliseerd dier dezelfde voeding geeft als een niet-gesteriliseerd, moet je dus eigenlijk dertig procent minder geven. Dat doen mensen zelden. Tegelijk blijft de behoefte aan aminozuren, mineralen, en dergelijke wél gelijk. Dus als je minder voeding geeft, kan dat voor tekorten zorgen op die vlakken. Het houdt dus wel degelijk steek om voor hen apart voedsel te maken.”

Functionele claims

“In de dierenvoeding maken we inderdaad het onderscheid tussen levensfases (oud of jong) en levensstijl (veel activiteit of net veel binnen zitten)”, bevestigt Brenten. “We hebben dus verschillende voedingsrichtlijnen daarvoor, want dieren hebben in de groei andere voedingsbehoeften dan later in hun leven. Dat is het verschil: gewoon voer wil voldoen aan de basisbehoeften van een dier, die specifiekere voedersoorten willen net gaan optimaliseren en op basis van wetenschappelijke kennis wil men voor specifieke soorten dieren de best mogelijke voeding gaan samenstellen. Dan krijg je producten die gericht zijn op puppy’s of kittens, of zelfs heel specifiek op grote puppy’s die niet te snel mogen groeien omdat dat anders slecht is voor de ontwikkeling van hun beendergestel. Zie het een beetje als een auto kopen, en hoe je daarbij opties kiest. Je vertrekt van een basismodel, en voegt er dingetjes aan toe die je interessant lijken. Maar wat belangrijk is: de fabrikant moet een volledig dossier kunnen voorleggen waarin de wetenschap achter dergelijke functionele claims wordt uitgelegd. Ik ga mijn hand niet in het vuur steken dat elke fabrikant daar even trouw aan beantwoordt, maar zeker bij de grote merken is dat wel zo.”

Actieve dieren hebben andere behoeften dan bankhangers.

Functionele claims

“In de dierenvoeding maken we inderdaad het onderscheid tussen levensfases (oud of jong) en levensstijl (veel activiteit of net veel binnen zitten)”, bevestigt Brenten. “We hebben dus verschillende voedingsrichtlijnen daarvoor, want dieren hebben in de groei andere voedingsbehoeften dan later in hun leven. Dat is het verschil: gewoon voer wil voldoen aan de basisbehoeften van een dier, die specifiekere voedersoorten willen net gaan optimaliseren en op basis van wetenschappelijke kennis wil men voor specifieke soorten dieren de best mogelijke voeding gaan samenstellen. Dan krijg je producten die gericht zijn op puppy’s of kittens, of zelfs heel specifiek op grote puppy’s die niet te snel mogen groeien omdat dat anders slecht is voor de ontwikkeling van hun beendergestel. Zie het een beetje als een auto kopen, en hoe je daarbij opties kiest. Je vertrekt van een basismodel, en voegt er dingetjes aan toe die je interessant lijken. Maar wat belangrijk is: de fabrikant moet een volledig dossier kunnen voorleggen waarin de wetenschap achter dergelijke functionele claims wordt uitgelegd. Ik ga mijn hand niet in het vuur steken dat elke fabrikant daar even trouw aan beantwoordt, maar zeker bij de grote merken is dat wel zo.”

Senior voeding

“Senior voeding geven kan interessant zijn”, klinkt het dan weer bij Hesta. “Maar besef dan wel dat niet elke oude kat dezelfde voedingsbehoeftes heeft. Veel senior voeding vertrekt van het uitgangspunt dat oude katten dik zijn en nierproblemen hebben. Er zijn nochtans ook veel oude katten die te mager zijn en verder gezond zijn. Die moet je dat soort seniorvoeding niet geven. Je vraagt dus best raad aan je dierenarts, want als je een oud dier hebt bij wie de eiwit- en vetvertering verminderd is, kan het zelfs aangeraden zijn om een speciale dieetvoeding of in mildere gevallen een kittenvoeding te geven. Maar daarvoor moet je echt weten wat je aan het doen bent, dus dat mag je niet zomaar beslissen.”

“Het ultieme doel zou natuurlijk zijn om van die basisvoeding en die optimale voeding naar heel gepersonaliseerde voeding te gaan die op één specifiek dier is toegeschreven op basis van zijn activiteit, hoeveel hij weegt, en ga zo maar door. Dat zou heel interessant zijn in het geval van honden met specifieke allergieën bijvoorbeeld”, besluit Brenten.

Beloon met mate

Rest ons nog één vraag: wat doen we met die typische beloningssnoepjes? Kunnen we net als bij kinderen onze dieren daarvan te veel geven? “De percentages van overgewicht en obesitas bij honden en katten liggen sowieso hoog, en dat blijkt inderdaad voor een groot stuk samen te hangen met wat er bovenop het basisvoeder wordt gegeven”, bevestigt Hesta. “Men voert het dier een normale hoeveelheid gewoon eten, maar geeft daarbovenop veel te veel van dat soort beloningssnoepjes en extraatjes die ook (en soms veel) calorieën, maar ook andere voedingsstoffen bevatten. Zo kun je een kwaliteitsvolle basisvoeding weer in onevenwicht brengen. Als je al een volledige en uitgebalanceerde voeding geeft moet je niet ook nog eens mineralen of vitaminerijke supplementen geven. De fout die men heel vaak maakt is dat men onze extraatjes ook aan hond of kat voert, maar niet alles wat voor ons goed is, is even onschadelijk voor hen. Een typisch voorbeeld is bijvoorbeeld chocolade, dat voor hen een toxische stof bevat. Men schat ook vaak verhoudingen tegenover het gewicht verkeerd in. Eén koekje is voor ons niet veel, maar voor een chihuahua van 3 kg is dat enorm. Hou daar dus rekening mee. Wij nemen als richtlijn voor een gezond dier dat niet meer dan tien procent van de energiebehoefte uit extraatjes mag komen. Dat is niet eenvoudig uit te rekenen, dus ook in deze kun je best je dierenarts om raad vragen.”

Dierenvoeding op maat uit Gent

“Het ideaal is een voeding op maat per dier”, zei Thomas Brenten al. Laat dat nu net zijn waar de Gentse startup Just Russel mee bezig is. Hoe? Door het baasje aan een spervuur van vragen te onderwerpen.

“In samenwerking met een universiteit hebben we een algoritme geschreven dat op basis van allerhande vragen kan detecteren wat een dier precies nodig heeft”, legt oprichter Louis Mortreu uit. “We vragen niet alleen naar geslacht, en het al dan niet gecastreerd/gesteriliseerd zijn, maar ook naar de graad van activiteit en conditie van het dier, mogelijke allergieën en smaakvoorkeuren. Daarbij baseren we ons ook op data over ondertussen 450 rassen, wat maakt dat ons programma zo geschreven is dat het een antwoord heeft op heel veel verschillende mogelijke noden en voedingsbehoeften. Het kan gebeuren dat we voor bepaalde problemen nog niet het juiste voedsel hebben, maar dan proberen we daaraan te werken zodat we dat in de toekomst wel kunnen aanbieden.”

Just Russel houdt bij het bepalen van de voedingsbehoeftes ook rekening met het obesitasprobleem bij de Belgische huisdieren. “Door de juiste dosering mee te geven, trachten we ook daar ons steentje bij te dragen. Doordat we regelmatig updates vragen aan de baasjes, kunnen we meegroeien met de hond, van pup tot senior, en telkens de voeding aan zijn veranderende lichaam aanpassen.” De voeders van Just Russel worden door een productiepartner gemaakt, waarna het in een abonnementsformule aan huis wordt geleverd, in een gepersonaliseerde zak.

Bronvermelding