Wie genoeg gojibessen vol antioxidanten eet, gaat het eeuwige leven tegemoet. Althans, zo lijkt het als je sommige enthousiastelingen hoort preken. Maar wat zijn antioxidanten eigenlijk? En kan je er ook te veel van binnenkrijgen?
Laat me beginnen met een bekentenis: ook ik voel me een beetje een gezondheidsgoeroe als ik een handvol blauwe besjes over mijn ontbijt strooi. Blauwe bessen zouden immers superfoods zijn, barstend van de gezonde stofjes. De groep van de hippe superbessen telt ook een aantal exotische leden met exotische namen, zoals açai, schisandra, aronia en goji. Waarom deze blitse bessen een streepje voor hebben op een simpele appel? Dat heeft alles te maken met het feit dat ze tjokvol antioxidanten zitten. (zie kaderstuk)
Antioxidanten zijn stoffen die in ons lichaam de schade door vrije radicalen tegengaan. De term vrije radicalen roept misschien het beeld op van een terroristische groepering, en dat klopt ook een beetje. Meestal gaat het om radicalen van zuurstof die ontstaan als je sigarettenrook inademt, maar ook bij schijnbaar onschuldige activiteiten zoals sporten of in de zon zitten. Je kan ze niet vermijden, want ze ontstaan ook uit de zuurstof die je inademt.
Wat vrij radicalen gevaarlijk maakt, is een ongebonden elektron dat steeds zoekt naar een tweede elektron om een paar te vormen. Daardoor stelen ze een elektron van een andere stof of staan ze het eenzame elektron af, wat tot een gevaarlijke kettingreactie kan leiden. Zo kunnen ze de DNA-code veranderen of het verkeer van stoffen die in en uit een lichaamscel stromen, verstoren. Een ophoping van vrije radicalen kan leiden tot chronische ziekten.
Ons lichaam kijkt niet weerloos toe hoe vrije radicalen het kapotmaken. De cellen hebben hun eigen verweer in de vorm van antioxidanten. Sommige antioxidanten kan de cel zelf aanmaken. Andere, zoals polyfenolen, bètacaroteen en vitamine C en E, komen hoofdzakelijk uit groenten en fruit. Als ware bodyguards storten de antioxidanten zich op de vrije radicalen om ze onschadelijk te maken. Of dat is alleszins wat wetenschappers waarnemen in proefbuizen en petrischaaltjes.
“Elk antioxidant heeft zijn specifieke werking en als je een tekort hebt, kunnen supplementen dat oplossen. Maar meer is niet per se beter. In hoge dosissen kan ook een goede stof schadelijk worden. Dat geldt zelfs voor water.”
Het succesverhaal van de antioxidanten begint in de jaren vijftig, wanneer biochemicus Denham Harman bedenkt dat vrije radicalen de oorzaak zijn van veroudering. Hun tegenhangers, de antioxidanten, doen tijdens Harman’s eerste experimenten muizen langer leven. Zijn werk levert Harman zes keer een nominatie voor de Nobelprijs op. Wanneer wetenschappers later ontdekken dat schade door vrije radicalen leidt tot aderverkalking, kanker en andere chronische aandoeningen, zijn de verwachtingen voor antioxidanten als levenselixir torenhoog.
Helaas worden die verwachtingen niet ingelost. Grootschalige studies vinden nauwelijks bewijzen dat supplementen met antioxidanten helpen om chronische ziekten te voorkomen. Integendeel, sommige proeven wijzen net uit dat behandelingen met antioxidanten zoals vitamine A, vitamine E en bètacaroteen ongezond kunnen zijn. Zo toont in 2011 een Amerikaanse studie met meer dan 54.000 deelnemers aan dat vitamine E-supplementen het risico op prostaatkanker verhogen. Een jaar later blijkt uit een grote overzichtsstudie dat supplementen met antioxidanten het risico om te sterven niet verlagen en dat bètacaroteen, vitamine E en hoge dosissen van vitamine A dat risico zelfs kunnen verhogen.
Zijn dat redenen tot paniek? Niet volgens Guido Haenen, toxicoloog aan de Universiteit van Maastricht. Haenen schreef samen met een collega het artikel Tien misverstanden over antioxidanten, waarin ze aankaarten dat de reputatie van antioxidanten nodeloos van het ene extreem naar het andere stuitert. De alarmerende overzichtsstudie uit 2012 blijkt achteraf ingetrokken te zijn, vanwege fouten in de studiemethode. “Toch blijft de foutieve indruk hangen dat antioxidanten onveilig zijn”, schrijven ze. De erg negatieve perceptie lijkt dus vooral ontsproten aan de enorm hoge verwachtingen die wetenschappers koesterden en de teleurstelling die erop volgde. Maar wat betekent dit alles voor het nut van antioxidanten?
“Zelf neem ik geen supplementen”, vertelt Haenen aan de telefoon. “Bovendien kan je het niet zomaar hebben over antioxidanten als groep. Elk heeft zijn specifieke werking en als je een tekort hebt, kunnen supplementen dat oplossen. Maar meer is niet per se beter. In hoge dosissen kan ook een goede stof schadelijk worden. Dat geldt zelfs voor water.”
“Sommige supplementen bevatten een combinatie van stoffen, maar dat zijn eerder uitzonderingen. De diversiteit aan stoffen in een sinaasappel vind je niet terug in een supplement.”
Een tekort vergt supplementen, maar waarom te weinig of te veel antioxidanten ongezond zijn, is ook voor de wetenschap nog onduidelijk. Haenen gebruikt proefbuizen om dat mysterie te ontrafelen. Wat hij ziet in het labo, stemt niet automatisch overeen met wat er gebeurt in het lichaam. “Een molecule kan in het lichaam allerlei vormen aannemen, elk met een ander effect. Bovendien werken verschillende soorten antioxidanten samen in een synergie: de ene vangt een schadelijk radicaal en geeft het door aan de andere. We weten dat antioxidanten belangrijk zijn en dat een tekort voor problemen zorgt, maar niet hoe hun netwerk precies in elkaar zit”, legt Haenen uit.
De
verschillende stoffen hebben elkaar niet alleen nodig om hun job uit
te oefenen. Soms werken ze ook samen voor een goede opname in het
lichaam of tijdens de tocht naar het orgaan waar ze nodig zijn.
Wetenschappers noemen het geheel van die processen de
biobeschikbaarheid. Hanne Vissenaekens doet voor haar doctoraat aan
de UGent onderzoek naar flavonoïden, een type van antioxidanten in
de groep van de polyfenolen. “Bij flavonoïden is vastgesteld dat
de biobeschikbaarheid van een soort kan verhogen als er andere
soorten aanwezig zijn”, duidt Vissenaekens. Die samenwerkingen
tussen verschillende stofjes verklaren waarom groenten en fruit
gezond zijn, maar hun bestanddelen op zich niet altijd. Ook tonen
studies aan dat een divers palet aan actieve stoffen in kleine
hoeveelheden beter ziekten bestrijdt dan een minder gevarieerde mix
met grotere hoeveelheden van elke stof. Diversiteit primeert boven
kwantiteit. “Sommige supplementen bevatten een combinatie van
stoffen, maar dat zijn eerder uitzonderingen. De diversiteit aan
stoffen in een sinaasappel vind je niet terug in een supplement”,
zegt Vissenaekens.
Dat de sprong van petrischaal naar proefpersoon soms zo groot is, komt ook doordat sommige antioxidanten een transformatie ondergaan in de spijsvertering. “Mijn onderzoek focust zich op polyfenolen. We zien dat het lichaam daarvan weinig in hun oorspronkelijke vorm opneemt. De spijsvertering en de darmflora zetten ze om naar andere stoffen, waarvan de werking niet automatisch overeenstemt met die van het oorspronkelijke polyfenol.” Aan het woord is Nina Hermans. Zij onderzoekt aan de Universiteit van Antwerpen wat de rol van oxidatieve schade is bij chronische aandoeningen en of antioxidanten uit voeding of supplementen bescherming kunnen bieden. De transformatie die Hermans beschrijft maakt het moeilijk om de impact van een bepaalde stof in het lichaam te voorspellen. Daaruit volgt dat ook de gezondheidsimpact van voedingsproducten in hun geheel niet altijd helder is. “Er bestaan ook klinische studies die het gezondheidseffect onderzoeken van specifieke antioxidatieve supplementen. Daarnaast zijn er ook epidemiologische studies die een verband leggen tussen het eetpatroon en het voorkomen van ziekten die deels veroorzaakt worden door vrije radicalen, zoals kanker of hart- en vaatziekten. Beide geven een beter beeld van de impact van volledige voedingsmiddelen of voedingssupplementen dan in vitro tests.”
Voor gezonde mensen is de boodschap voorlopig saai maar duidelijk. Supplementen zijn overbodig, maar eet gevarieerde maaltijden met veel groenten en fruit. Dat die stoffige boodschap toch niet bij iedereen doordringt, bewijst de meest recente voedselconsumptiepeiling. Daaruit blijkt dat slechts een kwart van de Belgen de dagelijks aanbevolen hoeveelheid van het antioxidant vitamine C binnenkrijgt. Verrassend, want bij ons is vitamine C het op twee na meest geconsumeerde voedingssupplement. Een op de tien Belgen slikt het, maar voor gezonde mensen is dat eigenlijk niet eens nodig. Het advies van de Hoge Gezondheidsraad luidt immers: “Een gezonde en gevarieerde voeding levert onder normale omstandigheden voldoende vitamine C.” Voor velen is die extra schep groenten dus geen overbodige luxe.
“Door de potentieel nadelige effecten van antioxidantsupplementen zou het eigenlijk beter zijn dat die alleen verkrijgbaar waren op advies van een apotheker of arts.”
Die algemene boodschap kan in de toekomst misschien omgezet worden naar een meer gepersonaliseerd advies. Niet iedereen heeft immers even veel baat bij dezelfde voedingsproducten; zelfs tussen kerngezonde mensen zitten er verschillen. Het begint bij het opnemen van een voedingsstof. “Niet ieders spijsvertering is daar even goed in”, vertelt Vissenaekens. “We zien dat klinische studies vaak uiteenlopende resultaten hebben door de variatie tussen proefpersonen. Die komt grotendeels voor uit individuele verschillen in de samenstelling van de darmflora. Darmbacteriën zijn belangrijk voor de opname en omzetting van flavonoïden. Omdat elk individu een unieke mix aan bacteriën heeft, verschilt dus ook de voedingsopname individueel. Daarnaast spelen ook iemands genen en gezondheid een rol.”
Het gezondheidsaspect is minder voor de hand liggend dan het lijkt. Dat zieke mensen andere noden hebben dan gezonde is vanzelfsprekend, maar ook minder uitgesproken verschillen zijn belangrijk. “Studies naar de invloed van flavonoïden op hart en vaatziekten vinden soms geen positief gezondheidseffect voor de gemiddelde populatie, maar wel voor specifieke risicogroepen zoals personen met een hoge bloeddruk. Kijk je door een te ruime bril, dan blijft dat effect verborgen. Voor toekomstig onderzoek en ook voor het opstellen van aanbevelingen is het dus belangrijk dat we verschillende groepen apart bekijken. We kunnen de proefpersonen bijvoorbeeld indelen op basis van een bepaald type darmbacteriën of van risicofactoren. Tot nu toe is dat nog niet vaak gebeurd, omdat je de proefpersonen moet onderwerpen aan analyses voor je ze kan indelen en die analyses op zich kunnen al behoorlijk complex zijn”, zegt Vissenaekens.
Zelfs patiënten die lijden aan dezelfde ziekte zijn niet automatisch een homogene groep. Zo leek het aanvankelijk alsof vitamine E het risico op een beroerte niet beïnvloedt, maar uit een overzichtsstudie blijkt dat er een verschil is tussen een herseninfarct (ischemische beroerte) en een hersenbloeding (hemorragische beroerte). Terwijl vitamine E-supplementen het risico op een herseninfarct verlagen met tien procent, verhogen ze het risico op een hersenbloeding met meer dan twintig procent. “Door die potentieel nadelige effecten zou het eigenlijk beter zijn als antioxidantsupplementen alleen verkrijgbaar waren op advies van een apotheker of arts”, vindt Hermans.
Het meer-is-beter-concept ruimt plaats voor personalisatie en balans. Het kan zinvoller zijn om antioxidanten te zien als een deel van het evenwicht in ons lichaam. Aan de ene kant van de balans zitten de antioxidanten, aan de andere kant de vrije radicalen. Qua achterliggende theorie ziet Haenen een verrassende parallel met de traditionele oosterse geneeskunde. “We leven door energie op te nemen uit onze voeding. Die energie vloeit door ons lichaam en onze cellen. Soms is ze te krachtig, zoals we zien bij vrije radicalen. In de chemie noemen we dat harde energie (moleculen die gemakkelijk reageren, red.). Antioxidanten zetten dat om in zachtere energie. Fundamenteel is dat hetzelfde concept waarop de oosterse geneeskunde zich baseert. Die draait ook rond een evenwicht tussen verschillende soorten energie: yin en yang. Daarnaast is het in de Chinese geneeskunde ook belangrijk dat geneeskrachtige stoffen elkaar kunnen versterken, zoals we zien bij synergieën.”
Er zijn meer verschillen dan gelijkenissen tussen de oosterse en de westerse geneeskunde en die eerste is ook niet gestoeld op een wetenschappelijke basis. Haenen benadrukt dan ook dat het vooral gaat om een goede denkoefening die ons kan helpen om de wereld in een ander licht te zien en zo tot meer begrip te komen. “De gelijkenis is misschien een beetje vergezocht en natuurlijk moeten we ons niet overgeven aan nepgeneeskunde. Maar het is ook onze taak als wetenschappers om open te staan voor andere perspectieven. Wat we niet begrijpen, moet we niet zonder meer wegzetten als onzin.” Een mooi voorbeeld van dat evenwicht is dat zelfs vrije radicalen niet zo slecht zijn als aanvankelijk gedacht. Vissenaekens: “Te veel zuurstofradicalen veroorzaken schade, maar in kleinere hoeveelheden spelen ze een belangrijke rol in het immuunsysteem.”
Elke fruitsoort bevat antioxidanten, maar sommige zijn guller bedeeld dan andere. Er zijn tal van methoden om te meten hoeveel antioxidanten een voedingsproduct bevat. De ORAC-methode bijvoorbeeld, is gebaseerd op de hoeveelheid vrije zuurstofradicalen die de antioxidanten in een vrucht of groente opnemen tijdens een laboratoriumtest. Het Landbouw Departement van de Verenigde Staten stelde op basis van die test zelfs een database op waarin je kon opzoeken welke voedingsproducten de meeste antioxidanten bevatten. Bessen scoorden uitzonderlijk goed. Toch werd de database in 2012 van de website gehaald, vanwege groeiend bewijs dat de waarden in de database slecht weergeven wat er in het lichaam gebeurt. Dat komt doordat ons lichaam de actieve stoffen uit voedingsmiddelen slechts deels opneemt of ze omzet in andere componenten.
Verkopers van bessen of producten die bessen bevatten mogen voorlopig niet beweren dat hun voeding dankzij antioxidanten bijdraagt aan de gezondheid, omdat daar onvoldoende bewijs voor is. De Europese Unie controleert voedingsclaims behoorlijk streng. “Vandaag ken ik slechts twee claims voor polyfenolische antioxidanten die toegestaan zijn”, zegt Nina Hermans. “Producenten van olijfolie mogen zeggen dat hydroxytyrosol, een polyfenol in olijven, de bloedcholesterol beschermt tegen oxidatieve schade. De olijfolie moet wel voldoende hydroxytyrosol bevatten om de claim te mogen gebruiken. Van flavanolen (bepaalde flavonoïden) in cacao mag dan weer gezegd worden dat ze bijdragen aan de doorbloeding. Dat men slechts twee claims toelaat, wil niet zeggen dat andere voedingsmiddelen geen heilzame polyfenolen bevatten, maar dat de werking ervan voorlopig onvoldoende aangetoond is of dosis-effectrelaties onvoldoende zijn vastgelegd.” Bovendien vergen de studies die nodig zijn voor zo’n goedkeuring een flinke investering. Bij cacao en olijfolie kan de industrie die sommen neertellen, maar dat geldt niet voor elk product.