Deze website gebruikt cookies. Ik ga akkoord met de privacy policy
OK
Sociaal

Seizoenarbeiders in België en hun race naar de afgrond

Het Belgische aardbeiseizoen is er weer, en dat verheugt zowel de aardbeiliefhebber als de seizoenarbeiders. Verse aardbeien worden in ons land vaak door Oost-Europeanen geplukt, die lange dagen maken en na een drietal maanden met een enveloppe vol cash naar huis gaan. Maar hoe ziet het leven van die seizoenarbeiders eruit? Waarom hebben we hen zo nodig? En waarom betalen we hen niet beter?

Sarah Vandoorne

Journalist - schrijft vooral over fairtrade en duurzaamheidslabels

“Zolang mijn zoon naar school gaat, moet ik geld zien bij te verdienen.” Aleksandra* komt uit de streek rond Lublin, in het oosten van Polen, vlak bij de Oekraïense grens. Al tien jaar reist ze elke zomer van haar geboortestreek naar het Limburgse platteland. Daar heeft ze als seizoenarbeidster jarenlang aardbeien geplukt. Sinds kort is ze overgeschakeld op appelen – wegens knieproblemen na jaren aardbeien plukken.

“Seizoenarbeid is drie maanden je huis achterlaten”, getuigt Aleksandra. “Je komt terecht in een nieuwe omgeving. Al snel verlang je naar je eigen bed en je eigen badkamer. Maar je wil goed verdienen, voor je familie en je kinderen.” De man van Aleksandra heeft een job in Polen. Haar zoon gaat er naar school. “Zodra hij afgestudeerd is, hoef ik niet meer naar België te komen. Dan kan ik daar leven."

'Antropoloog Karel Arnaut werkte zelf anderhalve maand in de fruitteelt in Sint-Truiden. “Ik kan je verzekeren: acht à negen uur op je knieën gebukt aardbeien plukken en sorteren, dat is behoorlijk pijnlijk.”'

Bukken en plukken

In totaal werken er naar schatting 35.000 à 40.000 seizoenarbeiders in fruitteelt, voornamelijk in Limburg. Zo’n 18.000 onder hen richten zich op de aardbeipluk. Meer dan de helft van de tewerkstelling in de sector bestaat uit seizoenarbeid. Zo’n 600 fruitbedrijven maken gebruik van de seizoenregeling. Dat blijkt uit cijfers van de Boerenbond.

Antropoloog Karel Arnaut, professor aan de KU Leuven, tekende de getuigenis van Aleksandra in de herfst van 2016 op. Het interview kadert in een internationaal onderzoeksproject, New Plantations, dat de werkomstandigheden van seizoenarbeiders in België, Italië en Zwitserland vergelijkt. De studie is nog niet af, maar professor Arnaut vertelt alvast over Belgische seizoenarbeiders. Hij was er tijdelijk zelf een: in 2016 werkte hij anderhalve maand in de fruitteelt in Sint-Truiden. “Ik kan je verzekeren: acht à negen uur op je knieën gebukt aardbeien plukken en sorteren, dat is behoorlijk pijnlijk.”

Johan Nelissen volgt die arbeidsomstandigheden van dichtbij op voor het ACV in Limburg. “Het is zwaar werk, vaak in combinatie met lange dagen”, zegt de vakbondssecretaris. Seizoenarbeiders werken met dagcontracten en mogen in totaal 65 dagen arbeid leveren onder de Belgische wetgeving. “Ze zijn maar een korte periode in ons land en willen er zo veel mogelijk uithalen. Vaak werken ze dan ook zes dagen per week.”

“Het is het soort werk dat Belgen niet meer willen doen”, zegt bio-ingenieur Dany Bylemans. Hij werkt deeltijds als professor op de afdeling plantenbiotechniek aan de KU Leuven en staat als algemeen directeur van het Proefcentrum Fruitteelt (PCFruit) dicht bij de praktijk. “Manueel plukken is arbeidsintensief. Daarnaast zijn de lonen niet fantastisch hoog. Nu zijn er initiatieven om Waalse werklozen naar Limburg te halen, maar vaak verdienen ze niet veel meer dan wat zij aan werkloosheidsuitkering krijgen. Zo is het moeilijk om mensen te motiveren. Niet enkel bij ons, overigens. Ook in Kroatië vind je geen Kroaten meer om fruit te plukken."

Trots op bijverdienste

Wie ons fruit dan wel plukt? Professor Arnaut ziet grosso modo drie profielen. “Ik werkte voornamelijk samen met veertigers tot zestigers uit Oost-Europa, zoals Aleksandra, die de tewerkstelling als extra inkomsten zien. Soms hebben ze nog een vaste baan in hun land van herkomst en nemen ze verlof zonder wedde om hier twee à drie maanden bij te verdienen. Dan kunnen ze hun huis verbouwen of hun kinderen laten studeren.” De antropoloog vertelt over een bezoek aan Roemenië. “‘Kijk, die keuken heb ik dat jaar bij elkaar gespaard’, zeggen ze dan. Mensen zijn trots op wat ze bovenop hun loon verdienen.”

“De jonge Oost-Europeanen die ik ontmoet heb, zitten in een veel meer alarmerende situatie: zij draaien soms al tien jaar van hun leven – vanaf hun zestiende – mee in seizoenarbeid in Europa en trekken van project naar project. De ene maand onderhouden ze tuinen in Londen, de andere maand plukken ze aardbeien in Sint-Truiden. In die industrieën leren ze evenwel amper vaardigheden. Zij zitten in een uitzichtloze situatie, waar ze maar zelden uit geraken.”

“Tot slot heb je ook Europeanen of Afrikanen met een migratieachtergrond die in België leven. Zij wonen bijvoorbeeld in Brussel of Luik en pendelen naar de plantages.” Professor Arnaut noemt hen de meest kwetsbare groep. “Als er een groep Polen aankomt, dan zal de fruitteler hen sneller voortrekken: zij zijn er maar even. Tegen iemand die hier woont, kun je makkelijker zeggen dat hij morgen toch niet hoeft te komen, maar de week erop misschien wel.”

Mondiaal gegeven

Seizoenarbeiders hebben verschillende nationaliteiten. Momenteel komen de meesten uit Oost-Europa. Dat was niet altijd het geval. “In de jaren 80 kwamen Indiërs fruit plukken”, zegt professor Arnaut, die verwijst naar de vele Sikh gemeenschappen in Sint-Truiden. “In de jaren 90 volgden Spanjaarden en mensen met een migratieachtergrond uit Afrika.” Professor Bylemans vult aan: “Pas daarna zagen we vooral Polen in de sector, in 2010 nog goed voor 87 procent. Nu is slechts vier op de tien seizoenarbeiders Pools.”

“Polen gaan in andere sectoren werken, zoals de bouw, waar ze iets meer verdienen. Ook is de fruitteelt in Polen enorm toegenomen”, verklaart de bio-ingenieur. “De laatste jaren zien we vooral Roemenen en Bulgaren. Oekraïners zijn misschien de volgenden die hier zouden komen plukken, maar die zijn dan niet beschikbaar voor de eigen plukteelt.”

Professor Bylemans spreekt over seizoenarbeid als een steeds mondialer gegeven. “Er bestaat competitie tussen sectoren in de hele wereld”, duidt hij. “De druk om seizoenarbeiders te vinden, is groot. Hier bij ons kent het een zeer sterke groei, die blijft evolueren. Maar niet iedereen wil het nog doen. Mexicanen komen bijvoorbeeld steeds minder bijklussen in California: ze werken liever in een garage in Mexico."

Uitzichtloze dynamiek

De nood aan seizoenarbeid, zeker nu de zomer eraan komt, is hoog. De Belgische fruittelers zijn er afhankelijk van. “Zij zijn voortdurend op zoek naar mensen die het nog interessant vinden om de oversteek te maken”, zegt professor Arnaut. Toch blijven de lonen voor arbeiders die willen komen plukken bijzonder laag.

“De Belgische fruitboer betaalt 30 procent van zijn kosten aan seizoenpersoneel”, zegt professor Bylemans. “De loonafspraken zijn gemaakt in paritaire comités: daar is een bruto minimumloon van 9,08 euro per uur onderhandeld.” De onderhandelaars hielden vooral rekening met de mondiale markt. “Ons fruit moet competitief blijven. Het is nu al vaak goedkoper om ze elders te produceren, op een boot te steken en naar hier te vervoeren. Zo kunnen boeren moeilijk overleven.”

De fruitboeren zijn niet de grote boosdoener in dit verhaal, benadrukt ook professor Arnaut. “Ook zij zijn te situeren in de context van de globalisering van landbouw. Dat zet een enorme druk op de boeren. Zij zetten op hun beurt druk op de seizoenarbeiders. Zo ontstaat een uitzichtloze dynamiek.”

Die druk vertaalt zich naar de verloning. “Het officiële minimumloon voor seizoenarbeiders is eigenlijk het maximumloon”, ondervond professor Arnaut. “De fruitboeren proberen nog wat af te dingen op de prijs. Of ze betalen hun arbeiders – cash – pas de ochtend waarop hun bus vertrekt richting Polen, Roemenië of Bulgarije. Snel een enveloppe in de handen duwen zodat er geen tijd meer is om te protesteren."

Het Katarakt-decreet

Arbeiders zijn op hun beurt afhankelijk van de boeren. Zij voorzien vaak huisvesting. “Ofwel bieden de fruitboeren hen zelf onderdak, ofwel verloopt de huisvesting via hun netwerk”, zegt professor Arnaut daarover. “Onderdak maakt zo vaak deel uit van de verrekening van het loon: per dag of per uur houden boeren daar iets van af om dat te bekostigen.”

Vaak gaat het om flatjes waar meerdere seizoenarbeiders samenhokken. “Vaak delen vier tot acht seizoenarbeiders een grote kamer.” Ondanks dat gebrek aan privacy, is er wel comfort. “Sinds 2008 staat in de wetgeving hoeveel ruimte minimale huisvesting moet waarborgen. Dat werd beslist in het Katarakt-decreet, genoemd naar de VRT-serie over fruitteelt in Haspengouw.” In het decreet staat onder meer dat de kamer en gemeenschappelijke ruimte minstens 18 m² moeten meten. Voor elke bijkomende persoon wordt daar 10 m² bijgeteld. “Die zijn zo ruim dat er buiten het seizoen regelmatig toeristen in de flats verblijven. Uit dat soort B&B’s kunnen boeren jaarlijks tienduizenden euro’s extra inkomsten halen.”

“De ironie van dat decreet is dat veel fruittelers die hun ouderlijk huis aanboden aan seizoenarbeiders, moesten bijbouwen omdat hun keuken net niet groot genoeg was”, zegt professor Bylemans daarover. “Daar zijn strenge controles op, om de seizoenarbeiders te beschermen. Ooit is dat wel anders geweest. In de jaren 80 of 90 werden arbeiders gehuisvest in een schuur. Nu doet de overheid veel om seizoenarbeid sociaal aantrekkelijk – en menselijker – te maken.”

“De grootste misbruiken qua huisvesting dateren van tien tot vijftien jaar geleden”, zegt vakbondssecretaris Nelissen. “Toen zagen we regelmatig arbeiders in caravans slapen, in schrijnende omstandigheden. Nu zal dat misschien nog gebeuren, maar veel minder."

'Justitie seponeert regelmatig dossiers rond zwartwerk. In het beste geval krijgen de boeren een administratieve geldboete. En die ligt hoogstwaarschijnlijk lager dan de belastingen en het wettelijke loon die ze hadden moeten betalen'

Miljoenen zwart geld

De nieuwe wet ten spijt verloopt seizoenarbeid nog altijd niet volgens het boekje. Nelissen kaart het vele zwartwerk in de sector aan. Professor Arnaut, die optekende dat seizoenarbeiders een enveloppe krijgen, sluit daarbij aan. “Om en rond Sint-Truiden worden ieder jaar voor miljoenen euro lonen uitbetaald in cash. Totaal ongecontroleerd.”

Volgens professor Bylemans zijn de controles op zwartwerk de laatste jaren wel verstrengd. “Je kunt het je als boer niet meer permitteren om arbeiders langer dan 65 dagen te laten werken en hen dan in het zwart bij te betalen.” Professor Arnaut zegt dat controles op het terrein nochtans beperkt blijven. “Enkel de administratie wordt goed bekeken. Elke seizoenarbeider heeft een plukkaart bij zich, waarop staat of hij die dag werkt. Dat is een kartonnen kaart die samenhangt met een computersysteem. De werkgever geeft de dag ervoor door of de arbeider de dag erop aan de slag gaat. Inspecteurs leggen de plukkaarten naast die computerregistratie. Erg waterdicht is dat niet.”

Bij overtredingen komen Belgische boeren er makkelijk van af. Dat zegt Jan Knockaert, coördinator van Fairwork Belgium. “Justitie seponeert regelmatig dossiers rond zwartwerk. In het beste geval krijgen de boeren een administratieve geldboete. En die ligt hoogstwaarschijnlijk lager dan de belastingen en het wettelijke loon die ze hadden moeten betalen.”

Volgens Knockaert zou er meer geïnvesteerd moeten worden in inspectie en arbeidsauditoraten. “Ten eerste zijn er niet genoeg inspecteurs. Ten tweede heeft meer inspecteurs opvorderen weinig zin als er onvoldoende arbeidsauditeurs zijn om die materie goed op te volgen. Dat laatste is de voornaamste reden dat er zo veel zaken geseponeerd worden. Om meer zaken voor de rechter te krijgen, moeten er meer middelen komen."

'Seizoenarbeiders vinden zelden hun weg naar de vakbond. Ze willen zo veel mogelijk werken op die 65 dagen, aanvaarden de omstandigheden en gaan zo snel mogelijk terug naar huis'

Zo veel mogelijk werken

“In België hebben we een afdwingbare arbeidswetgeving”, zegt Knockaert positief. “Maar die wetgeving is niet opgesteld vanuit de positie van de arbeidsmigrant. Als het fout loopt, en ze krijgen bijvoorbeeld (een deel van) hun loon niet, weten zij niet waar of hoe ze dat kunnen aanklagen.”

Vanuit Fairwork Belgium begeleidt Knockaert arbeidsmigranten die een klacht willen indienen. “In België kun je beroep doen op pro deo-advocaten. Vanuit het thuisland van seizoenarbeiders is het moeilijker om advocaten in dienst te houden en hen te betalen. Als ze de zaak verliezen, zullen zij opdraaien voor de gerechtskosten. Een klacht neerleggen is voor hen dan ook vaak een brug te ver.”

Dat merkt ook Johan Nelissen, die vanuit het ACV de arbeiders probeert te ondersteunen. “Seizoenarbeiders vinden zelden hun weg naar de vakbond. Ze willen zo veel mogelijk werken op die 65 dagen, aanvaarden de omstandigheden en gaan zo snel mogelijk terug naar huis. Als ze dan minder verdiend hebben dan ze verwachtten, zijn ze vooral teleurgesteld."

Arbeidsmigrant wordt antimigrant

Hoe groot die teleurstelling kan zijn, blijkt uit onderzoek van professor Arnaut naar jongeren die van oogst naar oogst trekken, het tweede profiel van arbeiders dat hij beschreef. Hoewel zij in principe zelf arbeidsmigranten zijn, hangen ze steeds meer een anti-migratiediscours aan. “Ze maken deel uit van Europa waar de markt zogezegd open is en arbeid vlot kan circuleren, maar keren ontgoocheld terug. Ze redeneren heel anti-EU: Europa zou goed voor vluchtelingen zorgen, terwijl zij, de echte Europeanengemarginaliseerd worden.”

De antropoloog omschrijft de globale arbeidsmarkt als een ratrace. “Dit is een race to the bottom. Dat zie je ook in België, waar steeds minder Polen geïnteresseerd zijn in fruitpluk. We zoeken de grenzen van Europa op, op zoek naar de meest radeloze en kwetsbare arbeidskrachten.” De professor nuanceert zichzelf. “Het gaat weliswaar om een zachte vorm van exploitatie, want er zijn afspraken rond en lonen voor onderhandeld. Maar die lonen zijn wel te laag om als jongere een volwaardig sociaal leven op te bouwen.”

Aleksandra is een schuilnaam.

Bronvermelding