We kunnen niet zonder, maar we eten er teveel van. In dit beknopt overzicht van het Tracé van Zout geven we je een voorproefje van het verhaal achter ons dagelijks snuifje zout.
Met zout bedoelen we in de volksmond meestal keukenzout. De chemische formule van keukenzout is NaCl of natriumchloride. Behalve in zeewater, komt zout in de natuur ook voor in de vorm van kristallen. Dan noemen we het steenzout of haliet. Uit de chemische formule NaCl kan je afleiden dat zout bestaat uit evenveel natriumdeeltjes als chloordeeltjes. Toch zit er in één gram keukenzout meer massaprocent van het halogeen chloor (60,7%) dan van het metaal natrium (39,3%). Dat komt omdat de chloordeeltjes per stuk meer wegen.
In de chemie omvat de term ‘zout’ veel meer dan alleen keukenzout. Het is een verzamelnaam voor allerlei chemische verbindingen die op eenzelfde manier opgebouwd zijn. Chemische zouten bestaan uit een positief geladen deel en een negatief geladen deel. Het positieve deel is steeds een metaalion, zoals natrium bij keukenzout. Het negatieve deel staat onder scheikundigen bekend als een ‘zuurrest’: dat wat overblijft wanneer een zuur minstens één waterstofion afstaat. In het geval van keukenzout is chloor de zuurrest van zoutzuur (HCl).
In dit tracé behandelen we uitsluitend natriumchloride en gebruiken we de woorden ‘zout’, ‘keukenzout’ en ‘natriumchloride’ als synoniemen.
Keukenzout is een geraffineerd product dat wordt bekomen uit zeezout of steenzout. Hoe zuiverder het zout, hoe minder kleur. Kristallen van zuiver natriumchloride zijn kleurloos of wit. Het natriumgehalte is trouwens vergelijkbaar voor elk type zout dat we in de keuken gebruiken: (geraffineerd) steenzout, zeezout, zout verrijkt met jodium, grof zout en fijn zout. Zeezout dat niet geraffineerd is, bevat nog sporen van andere zouten (o.a. kalium-, magnesium- en strontiumzouten) en metalen (o.a. ijzer, mangaan, koper, zink, molybdeen, kobalt en zelfs goud).
De manier waarop zout zich over de aarde beweegt, heeft veel raakpunten met de meer bekende waterkringloop. Regenwater is licht zuur door het opgeloste koolzuurgas of CO2 uit de lucht. Wanneer het op de bodem terechtkomt, zorgt het voor erosie waarbij zoutdeeltjes loskomen. Die zoutdeeltjes stromen via rivieren naar zeeën en oceanen. Ook via uitbarstingen van onderzeese vulkanen en onderzeese warmwaterbronnen komt zout uit de ondergrond in het zeewater terecht.
Hoewel er dus steeds zout bij komt, stijgt het zoutgehalte van zeeën en oceanen niet. Dat komt doordat er aan een even hoog tempo zout uit het zeewater verdwijnt. Het opgeloste zout wordt onder meer vastgelegd in levende organismen die het mineraal opnemen of in nieuwe minerale afzettingen op de zeebodem. Zo blijft de zoutkringloop in evenwicht.
Meer dan 70 procent van het aardoppervlak wordt ingenomen door oceanen en maar liefst 97 procent van al het water op aarde is zout water. In 1 liter zeewater zit gemiddeld 35 gram zout (dat zijn ongeveer drie eetlepels). Reële waarden variëren van 10 g/l in de poolgebieden tot 50 g/l in de tropen. Dat verschil is te wijten aan het klimaat. Hogere temperaturen zorgen voor meer verdamping, waardoor de zoutconcentratie stijgt. Volgens sommige berekeningen zou er een zoutlaag van zo’n 150 meter hoogte ontstaan, als we al het zout uit zeewater zouden uitspreiden over het bestaande landoppervlak. Omdat het witte goedje zo overvloedig aanwezig is in oceanen én omdat het gehalte ervan constant blijft, wordt zout met recht en rede een onuitputtelijke grondstof genoemd.
Er bestaan verschillende manieren om zout uit zeewater te recupereren. Een van de oudste en meest efficiënte methoden om zout te winnen, is het indampen van zeewater (of natuurlijke pekel). Het zeewater wordt naar een reeks ondiepe bassins (zo’n 0,5 meter) of zoutpannen geleid, waar het water geleidelijk aan verdampt onder invloed van zon en wind. Idealiter liggen zulke zoutpannen onder het zeeniveau, wat pompen overbodig maakt. De hoge oppervlakte-volumeverhouding van de zoutpannen bevordert de verdamping. Het zoute water stroomt van bassin naar bassin, waarbij de zoutconcentratie alsmaar verhoogt. Deze manier van zoutwinning is de goedkoopste, omdat de verdampingsenergie door de zon wordt geleverd.
Goede klimaatcondities zijn essentieel voor het winnen van zeezout. Een warm, winderig, maar droog klimaat is ideaal. Regenval kan de gevormde pekel (water met een erg hoog zoutgehalte) immers opnieuw verdunnen. De hoeveelheid water die verdampt moet groter zijn dan de hoeveelheid regenval gedurende een lange periode.
Doordat de pekel in elke zoutpan zouter wordt, slaan minder goed oplosbare mineralen (vooral calciumcarbonaat en calciumsulfaat) al neer in de eerste bassins. Ook zand- en kleideeltjes worden op die manier uit het zeewater gefilterd. Op die manier bestaat het zout in het laatste bassin zoveel mogelijk uit natriumchloride.
Wanneer 90 procent van het zeewater verdampt is en alle calciumzouten verwijderd zijn, wordt de pekel naar kristallisatiepannen gepompt (meestal vier stuks). Na enkele maanden tot een half jaar is de pekel zo geconcentreerd dat het verzadigingspunt is bereikt. Het aanwezige zout vormt dan vaste kristallen die naar de bodem zinken, waardoor er toch water kan blijven verdampen. Behalve natriumchloride, slaan ook andere zouten neer - bijvoorbeeld kaliumzoutkristallen. Soms zijn zulke bijproducten gewenst (bijvoorbeeld voor de smaak), soms worden ze als afvalproduct behandeld.
In minder ontwikkelde landen wordt het gekristalliseerde zout bijeengeharkt in lange rijen, om gedurende enkele dagen verder uit te lekken. Daarna wordt het verzameld in grote hopen en als er nog meer water verdwenen is, wordt het uit de zoutpannen gehaald om te drogen.
In geïndustrialiseerde landen wordt het zout machinaal verzameld en gewassen met een verzadigde pekel om de laatste onzuiverheden te verwijderen. Vervolgens wordt het gecentrifugeerd en gedroogd alvorens het op te slaan voor verdere verwerking.
Containers voor zouttransport moeten voldoen aan strenge kwaliteitsnormen. Er mag absoluut geen vocht of vuil aanwezig zijn en zout mag niet samen vervoerd worden met goederen die vocht kunnen verliezen. Vaak wordt een binnenbekleding voorzien in zoutcontainers. Onder invloed van vocht kan immers klontvorming optreden. In droge, warme omstandigheden wordt dat probleem vermeden. Onder die optimale omstandigheden, kan er nog extra water uit het zout verdampen. Tijdens lange transporten verliest een zoutlading zo tot 5 procent gewicht.
Zout wordt in bulk vervoerd of in zakken. In beide gevallen moet extra aandacht besteed worden aan het voorkomen van corrosie, door staalconstructies af te schermen en scheuren te dichten. Bij bulktransport wordt de binnenkant van de containers gekalkt om contact met het metaal te voorkomen. Maar ook wanneer zout opgeslagen wordt in jute zakken en met ijzer in contact komt, kan corrosie optreden. De zakken verkleuren en scheuren, en ook het zout in de buurt van de scheur verkleurt. Dat zout is niet meer geschikt voor consumptie, maar kan meestal nog voor andere doeleinden gebruikt worden.
Zout wordt al duizenden jaren gebruikt in voeding en als bewaarmiddel. De allereerste mens kreeg voldoende zout binnen via het vlees dat hij at, maar zodra hij zich ging settelen, aan landbouw begon te doen en minder vlees at, werd het noodzakelijk om extra zout in te nemen. Chinese geschriften uit 2.700 voor onze jaartelling, beschrijven reeds manieren om zout te produceren.
Zout had ook een belangrijke economische rol. In sommige landen werden lange tijd zouttaksen geïnd, die belangrijke inkomsten genereerden voor de overheid. Ook het woord salaris is niet voor niets afkomstig van sal, het Latijnse woord voor zout. Romeinse soldaten kregen speciale zoutrantsoenen (salarium argentum) en in het oude Griekenland werden slaven geruild voor zout. Ook in onze taal vinden we nog sporen van de waarde die aan zout werd toegedicht, bijvoorbeeld in de uitdrukking ‘het zout op zijn patatten niet verdienen’. Met de industriële revolutie in de 19de eeuw daalde ook de prijs van het ‘witte goud’. Omdat zout onontbeerlijk was in vele chemische fabrieken, begon men op steeds meer plekken zout te winnen.
De uitdrukking ‘iets met een korreltje zout nemen’ is afkomstig uit het Latijn. De Romeinse schrijver Plinius de Oudere gebruikte de zin ‘addito salis grano’ bij de beschrijving van een tegengif in zijn opus ‘Naturalis Historia’. Maar het woord sal betekent behalve zout ook verstand, waardoor je de uitdrukking kan vertalen als ‘met een beetje verstand’. En dat is nu net wat wij ook nu nog bedoelen met die uitdrukking: dat je iets niet al te serieus moet nemen, maar je verstand moet laten spreken.
Hoewel er meer dan 10.000 toepassingen bekend zijn van zout, brengt de zoutindustrie al die praktijken onder in vijf gebruikscategorieën:
Alle andere toepassingen van zout worden verzameld onder de noemer ‘andere’. Daaronder vallen onder andere het kleuren van textiel, het bleken van papier, het behandelen van leder en dergelijke meer. Wereldwijd vloeit slechts 17,5 procent van de zoutproductie door naar de keuken.
Eten zonder zout: we kunnen het ons bijna niet voorstellen. We voegen het zelf toe aan onze maaltijd of het wordt aan bereidingen toegevoegd door de voedingsindustrie. In onze voeding speelt zout drie verschillende rollen:
In de oplosmijnbouw wordt overblijvende pekel gebruikt om de ontstane holtes van oude boringen weer op te vullen. Het water dat nog overblijft, wordt opnieuw gebruikt om zout op te lossen. Van afvalwater is dus nauwelijks sprake in de oplosmijnbouw.
Ook overblijvend slib en zoutoplossingen die gevormd worden tijdens het verdampingsproces in vacuüminstallaties, komen terecht in het milieu. Afhankelijk van de lokale situatie, worden deze afvalproducten gebruikt om lege cavernes te vullen of geloosd in rivieren of de zee. Behandeld slib kan eventueel voor landbouwtoepassingen gebruikt worden.
Het restproduct bij de winning van zeezout, een zoutoplossing waaruit natriumchloride grotendeels verwijderd is, komt in verdunde vorm terug in zee terecht. Ruwweg gaat het om zo’n 2 à 3 procent van het oorspronkelijke volume zeewater.
Soms kan het restproduct ook tot kunstmest verwerkt worden. Wanneer er voldoende magnesiumzouten aanwezig zijn in het afvalwater, worden die geëxtraheerd als bijproduct. Het gaat dan om magnesiumbromide, magnesiumsulfaat en magnesiumchloride. Ten slotte slaat er gips (calciumsulfaat) neer op de bodem van de zoutpannen. Na wegschrapen, kan het gips gebruikt worden in verschillende takken van de (chemische) industrie, bijvoorbeeld voor het vervaardigen van bouwmaterialen.
Zout komt in onze keukens terecht in verschillende verpakkingen. De papieren bulkverpakkingen waarin traditioneel 1 kg zout verpakt zit, mogen bij het papier en karton gesorteerd worden wanneer ze volledig leeg zijn. Tegenwoordig zit zout vaak ook in plastic verpakkingen, die niet gerecycleerd kunnen worden. Ze horen dus niet thuis in de PMD-zak, maar bij het restafval of in een zak voor overig plastic. De juiste regels omtrent de PMD-zak (die verschillen van gemeente tot gemeente), kan je hier opvragen.