Op de plantage groeien de nieuwe ananasplanten uit stekken van oude planten. Dat houdt in dat de arbeiders na de oogst stukken van de plant afsnijden en die in de grond steken. De delen van de plant die daarvoor gebruikt worden zijn:
stekken aan de basis van de ananasvrucht (slips is de algemeen gebruikte, Engelse term)
het kroontje van de ananas (crown of top)
stekken die tussen de bladeren groeien (suckers)
Welk deel van de plant er gebruikt wordt voor het stekken, bepaalt de tijd tussen het planten en oogsten. Ananassen die groeien uit suckers, zijn 20 procent sneller klaar voor de oogst dan ananassen uit slips, en 35 procent sneller dan die uit kroontjes. Sneller is niet altijd beter. Plantages schatten in welke periode de vrucht groeit bij de beste weersomstandigheden en kiezen op basis daarvan of ze kroontjes, suckers of slips gebruiken.
De stekken van de ananas worden ook gebruikt zonder ze van de moederplant af te halen. Vaak wordt na de eerste oogst de moederplant gesnoeid tot er slechts één sucker overblijft. Daaruit groeit de nieuwe plant voor de tweede oogst. Dat gebeurt niet op alle plantages. In gebieden die heel dicht bij de evenaar liggen, ontwikkelen er geen suckers aan de basis van de plant en is een tweede oogst onmogelijk.