Deze website gebruikt cookies. Ik ga akkoord met de privacy policy
OK
Sociaal

Er is geen ontsnappen aan uitbuiting op de theeplantage. Of toch?

De theebladeren voor onze zakjes Lipton, Twinings of Finlays komen uit landen zoals Bangladesh, India en Sri Lanka. Theeplukkers wonen er op de plantages, worden uitgebuit en geraken niet uit de armoede. Ik reisde naar Bangladesh en bezocht arbeiders die zonder veel hoop op beterschap het onderbetaald werk van hun voorouders blijven doen.

Sarah Vandoorne

Journalist - schrijft vooral over fairtrade en duurzaamheidslabels
Credit: Laurine Hespel

Zeven lagen in zeven kleuren in een glas. De thee die ik in de Bengalese stad Sreemongol voorgeschoteld kreeg, spreekt tot de verbeelding. Het smaakte zoet, als een vloeibaar koekje, de ene laag al wat kruidiger dan de andere. Hoewel ik als onderzoeker in Bangladesh was, waande ik me even toerist in een verder weinig toeristische bestemming. Een bezoek aan de plantages waar de thee geplukt wordt, moest nog volgen.

“Nog te weinig consumenten zijn zich bewust waar hun thee vandaan komt.” Dat zegt Helga Duhou, beleidsmedewerker bij Oxfam-Wereldwinkels. Zij legt ons uit waar de pijnpunten van de toeleveringsketen van thee zitten. “De meeste theeplukkers wonen op de theeplantages en die worden beheerd door lokale managers. De voorwaarden waaronder de arbeiders werken, worden door hen bepaald.

“In India en Sri Lanka – waar thee op onze markt vaak vandaan komt – verdienen theeplukkers gemiddeld vijf keer meer dan in Bangladesh. Maar ook daar ligt het minimumloon van plantagearbeiders lager dan lonen in andere sectoren.”

Arbeiders zijn de klos

“Die managers staan op hun beurt onder druk van de echte plantage-eigenaars”, vervolgt Helga Duhou. “Dat zijn doorgaans multinationals, die een steeds hogere productiviteit eisen aan een steeds lagere kost. En als je weet dat lonen meer dan de helft van de totale plantagekost uitmaken, weet je meteen dat als er bespaard moet worden het ten koste van de arbeiders zal zijn.”

“De plantagearbeiders hebben weinig mogelijkheden om te onderhandelen, omdat ze met veel zijn. De arbeidsmarkt is verzadigd, het werk op de plantages is beperkt. Vaak gaat het om migranten of kinderen van migranten. Ze hopen goedbetaald werk te vinden op de plantages, maar komen bedrogen uit. En eens ze op een plantage terechtkomen, geraken ze er maar moeilijk weg.”

Geen oorspronkelijke inwoners

In Bangladesh liggen de meeste plantages op het platteland rond Sreemongol, in de noordoostelijke provincie Sylhet. Bangladesh is de op negen na grootste theeproducent ter wereld en op vlak van export staat het op de negende plaats. Uit een rapport van de VN-organisatie Food and Agricultural Organisation (FAO) blijkt dat het land jaarlijks 78.000 ton thee produceert en 83.000 ton consumeert. Hoewel we in Europa slechts weinig thee uit Bangladesh drinken – veel wordt geëxporteerd naar Pakistan of gebruikt voor de eigen markt – is de situatie op de Bengalese plantages volgens Helga Duhou vergelijkbaar met plantages in het Indische Assam en andere bekende theeregio’s.

De gewoonte om thee te drinken in Bangladesh en India stamt uit de Britse koloniale periode. Bangladesh behoorde tot 1947 tot Brits-Indië en tot 1971 tot Pakistan. De plantagearbeiders die de theebladeren plukken, zijn geen oorspronkelijke inwoners van noordoost-Bangladesh. Ze zijn afkomstig van Indiase provincies zoals West-Bengal en Uttar Pradesh.

Credit: Laurine Hespel

1 euro per dag

In het midden van de negentiende eeuw lokte de Britse kolonisator duizenden hindoes richting het grotendeels islamitische Bangladesh. “Daar zouden de arbeiders uit een lage kaste velden vol goudkleurige bladeren aantreffen”, vertelt onderzoeker Philip Gain. Hij is directeur van de ngo Society for Environment and Human Development (SEHD).

“Als ze aan de bomen zouden schudden, zouden de bladeren er zo afvallen. Tenminste, zo hadden de Britten dat destijds aan hen verkocht. Een derde van hen stierf tijdens de tocht naar Bangladesh. De anderen werden coolies: loonslaven, de facto eigendom van de plantagemanagers. Arbeiders werken zes dagen op zeven aan een minimumloon van 102 taka per dag, het equivalent van ongeveer 1 euro. Ze worden betaald per kilogram en moeten gemiddeld 23 kilogram theebladeren per dag bij elkaar plukken. En dat in een hitte die bijna niet te harden is, terwijl ze pesticiden sproeien die nefast zijn voor hun gezondheid.”

Vicieuze cirkel

Volgens Gain is het voor theeplukkers onmogelijk om uit de armoede te geraken. “Al generaties lang zitten ze vast in een vicieuze cirkel. Met 1 euro per dag redden de theeplukkers het niet. Zelfs als ze een dag hebben waarop ze 150 taka verdienen, dan nog geraken ze amper aan 4500 taka (47 euro) per maand.” 

Ter vergelijking: het minimumloon in de Bengalese textielindustrie is vastgelegd op 8000 taka (83 euro) per maand. En die sector staat wereldwijd bekend omwille van zijn slechte arbeidsomstandigheden. De Asia Floor Wage, een alliantie van ngo’s en vakbonden, rekende uit dat een leefbaar loon in de slums nabij de textielfabrieken in hoofdstad Dhaka 393 euro bedraagt. Op het platteland ligt een leefbaar loon lager dan dat, maar veel hoger dan wat de arbeiders nu krijgen. “Ze verdienen maximaal een derde van wat ze eigenlijk nodig hebben”, besluit Gain.

“Al generaties lang zitten de theeplukkers vast in een vicieuze cirkel. Met 1 euro per dag verdienen ze maximaal een derde van wat ze eigenlijk nodig hebben.”

“Ze blijven ploeteren”

Die armoede zag ik destijds met mijn eigen ogen op een theeplantage van Finlay Estate, een van de ruim 160 plantages in Bangladesh. In totaal werken er 100.000 arbeiders in de industrie. Als je hun gezinnen meerekent, wonen er bijna 400.000 mensen op de plantages. Opeengepakt in lemen huisjes aan de rand van het domein, leven telkens hele families van gemiddeld 6 personen onder een dak. Soms vindt in dezelfde hut ook hun vee onderdak. Dat is krap, want uit een rapport van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) blijkt dat de huisjes bestaan uit een ruimte van amper 20 vierkante meter.

Hoewel de families al generaties lang in zo’n huisje wonen, zijn de arbeiders er geen eigenaar van. “De hutten zijn eigendom van de plantage, ze worden verhuurd aan de arbeiders”, aldus Gain. “Het is te zeggen, onderdak maakt deel uit van hun loon, zolang ze er blijven werken.”

De arbeiders moeten goed werk leveren, anders riskeren ze hun hele hebben en houden te verliezen. “Dus blijven ze verder ploeteren. Waar zouden ze anders heen gaan? Met zo’n pover loon kunnen de arbeiders niet sparen en elders kunnen ze de huur niet eens betalen.”

Credit: Laurine Hespel

Nog steeds gemarginaliseerd

Om elders te kunnen huren, zouden de plantagearbeiders ander werk moeten vinden. “Maar dat ligt heel moeilijk”, zucht Gain. Hij bevestigt de verklaring van Oxfam-medewerker Helga Duhou. “Bangladesh is overbevolkt, er heerst veel werkloosheid. En plantagearbeiders hebben hun achtergrond niet mee: hun roots bemoeilijken de zoektocht naar ander werk.

Vijf generaties na de komst van de hindoeïstische theeplukkers, blijft hun identiteit moeilijk liggen. “In hun hutten op de plantages zitten ze afgesloten van de rest van het land. Zo blijven ze gemarginaliseerd”, zegt Gain.

Dat wordt beaamd door Tulshi Kumar Das, professor sociologie aan de universiteit van Sylhet. Hij verwijst naar hun geschiedenis als loonslaven. “Untouchables, zo blijven ze genoemd worden. Die term verwijst naar hun lage kaste. Zo is het moeilijk om aan hun geschiedenis te ontsnappen.”

“Ze zien er ook anders uit en spreken anders”, vult Gain aan. “Onderling spreken ze hun eigen taal. Sommigen kunnen wel een beetje Bangla, maar lang niet goed genoeg om te kunnen communiceren.”

Credit: Sarah Vandoorne

Povere voorzieningen

Ook lezen en schrijven kunnen ze amper. Uit het ILO-rapport blijkt dat twee derde van de arbeiders analfabeet is. “Het is aan de plantagemanagers om scholen te voorzien op het domein, maar veel verder dan een kleuterklas gaan die vaak niet”, zegt Gain. 

“Sommige plantages voorzien ook lagere scholen”, vult professor Kumar Das aan. “Maar over het algemeen blijven de voorzieningen erg pover. Ook op vlak van watertoevoer en gezondheidszorg.”

Dat beaamt Gain, die wijst op ziektes als malaria en diarree door gebrekkige hygiëne, extreme ondervoeding en gezondheidsproblemen door het gebruik van pesticiden op de velden. Volgens het ILO-rapport leidt dat tot groeiproblemen bij meer dan drie op de tien kinderen en ligt de kindersterfte op Bengalese theeplantages hoger dan in andere regio’s waar thee geproduceerd wordt, waaronder India.

Martelpraktijken

Toch zijn de theeplukkers niet geneigd om hun heil elders te gaan zoeken, vreest professor Kumar Das. “Als een arbeider vlucht, treden de plantagemanagers hard op tegenover de familie die achterblijft.” 

De professor gebruikt de woorden ‘straf’ en ‘marteling’. “De managers slaan hen, trekken aan hun haar en oren, schoppen hen zelfs verrot. De meesten durven de plantages niet te verlaten.” Een volledige familie die vlucht, en zo ontsnapt aan de vergeldingsacties van het management, is veeleer zeldzaam. “Daarvoor liggen de huurprijzen buiten de plantage te hoog. Ze zouden niet kunnen overleven.”

De plantagemanagers komen weg met hun martelpraktijken. “Ze hebben veel macht, doordat ze banden hebben met politici of zelf in het parlement zetelen. Overheid en bedrijfsleiders spelen onder een hoedje.” Professor Kumar Das wijst naar de arbeidswetgeving, die dateert uit 2006. “Daarin is het minimumloon van de theeplukkers vastgelegd. Dat ligt systematisch lager dan in andere sectoren.”

“Pure discriminatie”

“De Bengalese overheid trekt zich het lot van de theeplukkers niet aan”, zegt ook Gain. “Pure discriminatie.” Datzelfde woord gebruikt de onderzoeker als hij de Bengalese theeplukkers vergelijkt met arbeiders uit de buurlanden. “In India en Sri Lanka – waar thee op onze markt vaak vandaan komt – verdienen theeplukkers gemiddeld vijf keer meer dan in Bangladesh.” Helga Duhou (Oxfam) vult aan: “Maar ook daar ligt het minimumloon van plantagearbeiders lager dan lonen in andere sectoren.”

Een verklaring vindt Gain bij het gebrek aan vakbonden. “Theeplukkers mogen zich hier enkel nationaal organiseren, niet per plantage. Zo laat de overheid slechts een vakbond toe.”

En die ene vakbond, de Bangladesh Cha Sramik Union (BCSU), staat onder invloed van de overheid en de plantagemanagers. “Vakbondsleiders krijgen privileges op hun plantage”, zegt professor Kumar Das. “Ze verdedigen de belangen van het management, niet de rechten van de arbeiders. Zij zijn zelfs vaak degenen die de folteringen uitvoeren.”

“Als een arbeider vlucht, slaan de plantagemanagers hen, trekken ze aan hun haar en oren, schoppen hen zelfs verrot. De meesten durven de plantages dan ook niet te verlaten.”

Geen hoop koesteren

Volgens professor Kumar Das is het moeilijk om verandering af te dwingen omdat veel arbeiders dat zelf niet willen. “De meesten aanvaarden hun lot”, vertelt hij. “Ze wapenen zich door geen hoop op beterschap te koesteren.” 

De meeste theeplukkers die ik op de plantage van Finlay Estate ontmoet, leggen zich inderdaad neer bij hun situatie. “Het is wat het is”, vertelt een vrouw met een pasgeboren kind op haar arm. “Ik ben best tevreden met hoe het nu is”, verklaart een andere. “Het is wel oké, we kunnen overleven.”

“Natuurlijk is onze wedde erg laag”, getuigt een oudere vrouw. Sinds mijn bezoek aan de theeplantages, is haar wedde gestegen van 69 naar 102 taka (0,70 euro naar 1 euro). Dat is volgens Philip Gain nog lang niet genoeg om in leefbare omstandigheden te wonen.

“We wonen niet in ideale omstandigheden. We zijn met veel voor een ruimte, we delen de hut met een familie van acht”, gaat de vrouw verder. “Maar ik heb het gevoel dat er wel wat vooruitgang is. We hebben nu maskers gekregen om ons te beschermen tegen de pesticiden die we spuiten tijdens ons werk.” Uit het ILO-rapport blijkt dat een kwart van de theeplukkers dat soort bescherming krijgt, maar bijna niemand de maskers ook effectief gebruikt. “Toch is het voor ons al heel wat. Wij klagen niet.”

Credit: Laurine Hespel

Hoger onderwijs als oplossing?

Wat verderop in het huttendorp ontmoeten we de 18-jarige dochter van een van de opzichters van de plantage. We krijgen allemaal een stoel aangeboden, ook het meisje, terwijl de mannen rondom haar blijven rechtstaan – weinig gebruikelijk in Bangladesh.

“Mijn voorouders zijn hier niet zomaar terechtgekomen, ze zijn hier gedumpt”, vertelt het meisje haar geschiedenis na. “Mensen van de stad blijven ons op onze afkomst wijzen. Wij hebben minder rechten dan zij. Zo blijven wij afhankelijk van de theeplantage.”

“Dat wil ik niet meer”, klinkt ze vastberaden. “Ik wil mijn rechten kennen. En daarom is het mijn bedoeling om rechtspraak te gaan studeren. Ik wil onze rechten kunnen verdedigen. Ik zie het als mijn plicht om dit verhaal te vertellen.”

“Wie hoger onderwijs wil volgen, moet zich buiten de plantages begeven”, zegt professor Kumar Das, die eerder verklaarde dat de bouw van lagere scholen op de plantages al een hele vooruitgang was. “Voor veel arbeiders is die verplaatsing een brug te ver.”

Om dat te veranderen heeft de universiteit van Sylhet, de provincie met de meeste plantages, sinds dit academiejaar quota in het leven geroepen om de kinderen van plantagearbeiders alle kansen te gunnen. Professor Kumar Das geeft er les. “Die jongeren zitten achter met hun scholing. Het is moeilijk voor hen om te concurreren met andere studenten. Daarom geven we per jaar voorrang aan vier studenten uit de plantages.”

“Voor het invoeren van de quota, was het moeilijk voor kinderen van theeplukkers om door het ingangsexamen te geraken. Tot nu toe hadden slechts een achttal studenten uit de plantages een diploma behaald aan deze universiteit. Zij gingen aan de slag als leerkracht, bankbediende of ngo-medewerker. Vanuit hun functie kunnen ze geld opsturen naar hun ouders. Op die manier zijn sommige families toch kunnen ontsnappen uit de plantages.”

Meer weten over thee? Lees het in het Tracé van Thee.
Ga naar het Tracé van Thee

Bronvermelding