Ontwikkelingslanden in het Zuiden kunnen hun voordeel doen bij het exporteren van hoogwaardige agrarische goederen. Maar al te vaak blijven ze opgezadeld met de ecologische en sociale nadelen van landbouwproductie. Een ding is zeker: het prijskaartje in de supermarkt weerspiegelt bijlange na niet de ware prijs van voeding. Betalen we binnenkort met z’n allen meer voor duurzame, gezonde producten met een minimale ecologische voetafdruk? Het heeft er alle schijn van.
“We geven verschrikkelijk weinig uit aan ons eten. In Europa neemt voeding slechts 15 procent van ons budget in beslag, terwijl dat elders soms nog tot 80 procent is"
Mocht je onlangs het mes hebben gezet in een verse ananas, dan is de kans groot dat die uit Costa Rica kwam. Het Centraal-Amerikaanse land produceerde in 2016 maar liefst 2,9 miljoen ton ananas. Daarmee dekt Costa Rica tot 87 procent van de import van ananas in de EU. Niet slecht voor een land dat tot eind jaren tachtig nauwelijks ananas teelde. En er zit nóg groei op de export, want de vraag in de EU neemt lichtjes toe en de Chinese markt lonkt.
Het is echter nog maar de vraag of Costa Rica wel zo veel wint bij het succes van de ananasteelt en -export. Akkoord, de teelt brengt heel wat geld in het laatje, naar schatting 684 miljoen euro op jaarbasis. Maar minder duidelijk is wie de opbrengst op zak steekt, want het zijn slechts enkele grote spelers die de teelt domineren, net als grote delen van de rest van de keten. De plantagearbeiders zijn veelal migranten uit Nicaragua, de groei in het areaal slokt het land van kleine boeren op, en het pesticidengebruik zorgt voor problemen met het drinkwater. Je zou je dan ook kunnen afvragen of de ananasteelt zo’n succesverhaal is.
Ananas is slechts een van de vele exotische voedingswaren in de supermarkt. Dat we het hele jaar door vers fruit uit alle uithoeken van de wereld in de supermarkt vinden, beschouwen we al lang niet meer als een vorm van luxe. En bij het feit dat de grondstoffen voor heel wat dagelijkse producten zoals koffie en chocolade van elders komen staan we al helemaal niet stil. En in de winkelrekken ligt dan nog maar een beperkt deel van de landbouwproducten die Europa invoert. De 36 miljoen ton soja bijvoorbeeld die de EU vorig jaar invoerde eindigde haast allemaal als veevoer.
Maar dat is slechts een deel van het plaatje. De agro-export groeit weliswaar, maar veel minder snel dan de handel in andere goederen. In 1960 bedroeg het aandeel van landbouwproducten in het volume verhandelde producten nog 50 procent, veertig jaar later was dat aandeel gekelderd tot slechts 7 procent.
Toch steunen veel landen in het Zuiden economisch gezien nog steeds op agro-export, vaak zelfs op een enkele teelt, zoals cacao, suiker of koffie. Een studie uit 2017 van het UNCTAD, het VN-agentschap voor Handel en Ontwikkeling, geeft een goed beeld van de afhankelijkheid van ontwikkelingslanden van grondstoffenexport. Van de 135 landen die als ontwikkelingsland gedefinieerd worden, zijn er 91 landen waarvan 60 procent van hun export neerkomt op het uitvoeren van primaire grondstoffen. Van die 91 landen is het aandeel van grondstoffen in de exportcijfers zelfs 80 procent en meer. Het aantal landen in deze situatie groeit ook lichtjes. Het UNCTAD catalogiseerde in het rapport negen nieuwe landen als afhankelijk van grondstoffenexport in vergelijking met de periode 2009-2010. Een significant deel van deze landen – 46 in totaal – ligt in Afrika, de rest in Azië (28) en Latijns-Amerika (17).
Met grondstoffen worden in dit geval zowel landbouwproducten bedoeld als ertsen en mineralen, of energiebronnen zoals olie en gas. Landbouw blijft de belangrijkste sector, goed voor 41 procent van de uitgevoerde grondstoffen. In de Afrikaanse landen ligt dat cijfer zelfs op 50 procent. Tegelijk is de diversiteit aan types grondstoffen er heel beperkt. Zo'n vier vijfde van de exporterende landen steunt slecht op drie verschillende grondstoffen. Het leeuwendeel van de export gaat richting de EU, de VS en China.
Hoewel het tegenstrijdig lijkt, voeren de meeste landen die economisch afhankelijk zijn van de export van (landbouw)grondstoffen meer voedsel in dan ze uitvoeren. Die situatie gaat op voor ongeveer twee derde van de exportlanden. De waarde van die voedselimport ging sterk omhoog in de periode van 2009 tot 2015, van 58,9 miljard euro tot 82,7 miljard, een prijsstijging van 40 procent. In de Afrikaanse landen tekende de stijging in de waarde van voedselimport zich nog sterker af. Daar ging het om een toename van maar liefst 80 procent.
Paradoxaal genoeg voeren vooral Afrikaanse landen die grotendeels afhankelijk zijn van de uitvoer van landbouwproducten dus steeds meer voedsel in, voornamelijk graangewassen zoals tarwe en rijst. Dat komt deels door de stevige bevolkingstoename in het Zuiden, deels door een beleid van subsidies en marktafscherming dat boeren in de VS en de EU bevoordeelt. Die situatie is weinig comfortabel voor landen in het Zuiden, niet in het minst op vlak van voedselzekerheid. Zo speelden sterk stijgende graanprijzen in 2010 een rol bij het uitbreken van de Arabische Lente een jaar later.
Er vallen heel wat redenen op te noemen waarom deze situatie een land in een kwetsbare positie plaatst. De prijzen van grondstoffen worden bepaald in een internationale context, buiten de beslissingsmacht van individuele landen om. Een plotse daling vermindert de overheidsinkomsten wat maakt dat regeringen minder middelen voor handen hebben om beleid te voeren.
Landen die meer voedsel invoeren dan ze uitvoeren importeren inflatie in geval van stijgende voedselprijzen. Voeding neemt dan een steeds grotere hap uit het bestedingsbudget van de bevolking, een budget dat vaak al voor een groot deel naar voeding gaat. Maar behalve economische kwetsbaarheid brengt de productie van landbouwgrondstoffen voor de internationale markt ook sociale en ecologische consequenties met zich mee, gedragen door de landen van herkomst. Doen landen in het Zuiden er dan wel goed aan zich te richten op de exportmarkt van landbouwgoederen?
"Ananassen, mango's, bonen, avocado's,... brengen relatief veel op, zeker in vergelijking met producten die een land verlaten om elders als grondstof voor de verwerkende industrie te dienen, zoals cacao, koffie of katoen"
Een vraag die zich niet eenduidig laat beantwoorden, aldus professor Miet Maertens. Maertens is als landbouweconoom verbonden aan de afdeling Bio-economie van de KU Leuven. In essentie komt het erop neer dat een land als Costa Rica, net als vele andere landen in het Zuiden, veel voordeliger landbouwproducten kan telen en op de markt brengen. Veel zuiderse landen hebben dergelijke concurrentiële voordelen als het gaat om landbouwproducten.
“De klassieke economische theorie leert dat een land op economisch vlak te winnen heeft door op die voordelen in te spelen. Maar de mate waarin ontwikkelingslanden voordeel halen uit agro-export hangt in grote mate af van hoe hoogwaardig producten zijn. Ananas, maar ook mango's, bonen, avocado's,... brengen relatief veel op, zeker in vergelijking met producten die een land verlaten om elders als grondstof voor de verwerkende industrie te dienen, zoals bijvoorbeeld cacao, koffie of katoen.”
Hoe hoger de waarde van een product op de internationale markt, hoe meer ontwikkelingslanden te winnen hebben bij de teelt en export ervan. “In het geval van ruwe, onafgewerkte grondstoffen zijn de inkomsten voor de landen van herkomst eerder beperkt. Dat is anders voor hoogwaardige, veelal verse landbouwproducten. Een veel groter deel van de toegevoegde waarde ligt in de producerende landen. Kort door de bocht gesteld zal de teelt van ananas die hier vers in de rekken komt te liggen meer opbrengen dan cacao die eerst bij ons tot chocolade verwerkt wordt. Daarom dat de trend die we de laatste decennia zien naar een meer hoogwaardige agro-export in se een goede zaak is.”
"Of een land baat heeft bij exportlandbouw hangt af van de mate waarin de arbeidsrechten worden gerespecteerd, en of de lonen hoog genoeg zijn om boeren en hun families een waardig bestaan te bieden"
Er zijn grote verschillen in de wijze waarop er aan landbouw gedaan wordt, zowel tussen verschillende teelten als tussen regio's. In Costa Rica gebeurt de teelt van ananas op uitgestrekte plantages, terwijl de ananasteelt in Ghana eerder een zaak van kleine boeren is. Ook koffie komt vaak uit erg kleinschalige landbouw, terwijl suiker of soja in een land als Brazilië enorme oppervlaktes beslaan. Ligt het aan de structuur van de landbouw in welke mate producerende landen al dan niet hun voordeel doen met exportlandbouw?
“Niet meteen”, meent professor Maertens. “De koffieteelt gebeurt bijvoorbeeld door kleine boeren, voor wie koffie vaak de enige bron van financiële inkomsten vormt. Anderzijds schept grootschalige productie tewerkstelling, wat dan weer rurale ontwikkeling kan stimuleren. Alles hangt af van de mate waarin de arbeidsrechten worden gerespecteerd, en of de lonen voldoende hoog genoeg zijn om boeren en hun families een waardig bestaan te bieden. Er zijn voorbeelden waar het goed zit qua arbeidsvoorwaarden, maar er bestaan evengoed nog veel mistoestanden. Maar die vind je evengoed bij kleinschalige teelten.
Om terug te komen op het voorbeeld van koffie, in een land als Oeganda zijn er honderdduizenden kleine koffieboeren, maar slechts een handvol koffie-exporteurs. Die hebben enorm veel macht over de onderkant van de keten. Dus of boeren beter af zijn op hun eigen veld dan op een plantage hangt echt af van de omstandigheden.”
"Een overheid gaat een groot bedrijf dat veel werkgelegenheid genereert niet snel op de vingers tikken. In zo’n geval primeren de economische belangen"
Het voorbeeld van de koffieteelt laat zien dat de structuur van een productieketen bepaalt of een land al dan niet voordeel haalt uit agro-export. In het geval van ananas is driekwart van de teelt in handen van slechts vier bedrijven waaronder fruitmultinationals zoals Dole en Del Monte. Ze staan niet alleen in voor de teelt, maar ook voor de opslag, het transport en het vermarkten van de vrucht. Het is niet moeilijk om te snappen dat ondernemingen met zo’n stevige positie in de keten erg sterk in hun schoenen staan – zeker gezien het grote economische belang van de ananasteelt voor Costa Rica.
De overheden van exportlanden spelen een belangrijke rol bij het nazien van arbeidsvoorwaarden, correcte verloning en milieubescherming. Maar de afhankelijkheid van inkomsten uit de agro-export plaatst hen in een lastige positie. Een overheid gaat een groot bedrijf dat veel werkgelegenheid genereert niet snel op de vingers tikken. In zo’n geval primeren de economische belangen.
“Het klopt dat de grote voedingsmultinationals enorm veel macht hebben,” vertelt professor Maertens. “Dat geldt nog veel meer bij primaire producten zoals cacao en koffie. Daar zijn het de verwerkende bedrijven die de teelt en de handel domineren. Bij de handel in verse producten is er minder consolidatie en zijn er meer spelers in de markt. Op die manier zijn exporterende landen minder gebonden aan een klein aantal bedrijven, en kunnen ze zich onafhankelijker opstellen.”
"Voor consumenten die begaan zijn met duurzaamheid is het lastig te bepalen of een ananas uit Ghana nu zoveel duurzamer is dan die uit Costa Rica"
In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid echter bij de bedrijven zelf. “Het is aan hen om aandacht te geven aan sociale en ecologische kwesties”, aldus Maertens. “Er zijn voorbeelden van ondernemingen die begaan zijn met de regio waar ze actief zijn, maar er zijn net zo goed heel wat gevallen waar het scheef loopt. Toch denk ik dat er het laatste decennium meer wordt ingezet op sociale en ecologische kwesties. De consument is gevoelig geworden voor het aspect duurzaamheid.”
De groeiende aandacht voor duurzaamheid is een goede zaak, maar er zijn kanttekeningen te maken, aldus professor Maertens. “Duurzaamheid is een vaag begrip dat vele ladingen denkt. Het gaat zowel over het milieu als over sociale en economische kwesties. In de meeste productieketens vindt er een trade-off plaats tussen die verschillende aspecten. Een teelt brengt een land misschien wel economische voordelen op, maar vraagt ook landbouwgrond en water. Iedere teelt laat uiteraard een ecologische voetafdruk na.
Duurzaamheid komt er in essentie op neer om die afweging te minimaliseren, en de socio-economische return zo hoog mogelijk te houden, met een zo klein mogelijke voetafdruk. Dat is echter allesbehalve eenvoudig. Voor consumenten die begaan zijn met duurzaamheid is het lastig keuzes maken, want bepalen of een ananas uit Ghana nu zoveel duurzamer is dan die uit Costa Rica is heel moeilijk.”
"De situatie verschilt sterk van land tot land, maar overal bestaat er een grote spanning tussen wat ecologisch mogelijk is en wat de markt vraagt"
Terug naar Costa Rica. Daar zet de explosieve groei van de ananasteelt zware druk op het milieu. Vooral het excessief gebruik van pesticiden tast de kwaliteit van het drinkwater aan en schaadt het leefmilieu en de gezondheid van de arbeiders. De lijst ecologische problemen als gevolg van exportlandbouw is lang. Ontbossing, landroof, overmatig gebruik van landbouwchemicaliën, verlies van biodiversiteit en zo kunnen we nog wel even doorgaan. De sojateelt in Latijns-Amerika is het meest iconische voorbeeld, waarbij gigantische stukken waardevol oerwoud moesten plaatsruimen voor monotone velden met slechts één gewas zover het oog reikt.
Landbouw heeft per definitie een impact op het ecosysteem. Telen vraagt land, water en nutriënten uit de bodem. Maar de afweging of kleinschalige teelt beter scoort op ecologisch vlak dan grote plantages is niet eenvoudig, vertelt professor Aad Kessler van de vakgroep Bodemfysica en Landbeheer van de Wageningen Universiteit. “In geval van de sojateelt is de impact overduidelijk. Bedrijven hebben vaak geen enkele band met het land en gaan enkel voor winst op korte termijn, met desastreuze gevolgen voor het ecosysteem en de bodem.”
Het is echter niet zo dat kleinschalige teelt per definitie beter scoort, aldus Kessler. “Dat is een lastige kwestie. Je ziet dat boeren graag willen produceren voor de exportmarkt. Veel ontwikkelingsprogramma's zijn daar ook op gericht, en boeren moeten wel, willen ze overleven. Dan sijpelen praktijken zoals pesticidengebruik en roofbouw op het land door naar de kleinschalige landbouw.”
De situatie verschilt sterk van land tot land. “In Burundi produceren boeren in de eerste plaats voor de lokale markt. Maar door de enorme bevolkingsdruk moet er steeds intensiever geteeld worden, met alle gevolgen van dien. Dat is eigen aan de Afrikaanse context, terwijl in Latijns-Amerika de druk op landbouw vooral van de agro-industrie komt. Toch, ook een land als Rwanda zet sterk in op de agro-export van onder andere koffie en thee. De overheid zoekt buitenlands geld om ontwikkeling te financieren, wat export van landbouwproducten een noodzaak maakt. Hoe dan ook, overal bestaat er een grote spanning tussen wat ecologisch mogelijk is en wat de markt vraagt.”
"De daling van de bodemkwaliteit, watergebruik en het verlies aan nutriënten zie je niet terug in de prijs van een product"
“Om bijvoorbeeld een ananas te kweken heb je voedingsstoffen en water nodig. Als je die ananas exporteert, ben je die kwijt. Het is mogelijk met kunstmest de bodem aan te vullen, maar dat is slechts een pleister op de wonde. Kunstmest is beperkt, het voegt enkel NPK (stikstof, fosfor en kalium) toe. Op lange en zelfs middellange termijn raakt de bodem toch uitgeput door een verlies aan structuur en micronutriënten zoals zink en ijzer. De bodem is meer dan een substraat, enkel kunstmest toevoegen volstaat gewoonweg niet. Maar de daling van de bodemkwaliteit, watergebruik en het verlies aan nutriënten zie je niet terug in de prijs van een product.”
Bodemdegradatie, maar ook watervervuiling, het verlies aan biodiversiteit en andere ecologische consequenties van exportlandbouw zijn niet eenduidig in financiële termen te vatten. Maar het gaat wel degelijk om kosten. En die worden niet gedragen door de producenten of consumenten, maar wel door lokale gemeenschappen en het ecosysteem. In economische termen spreekt men van kostenafwenteling, wanneer verborgen kosten op de rug van de gemeenschap of het leefmilieu terechtkomen.
“Veel te veel landbouwpraktijken plegen roofbouw op het land, zowel bij grootschalige teelt als bij kleine boeren. Dat houdt een keer op. Het kwaliteitsverlies van de bodem en van het milieu in brede zin zie je niet terug in de prijs van het product. Duurzaamheid ernstig nemen betekent alle kosten mee in rekening te nemen. Nu gaan die ten koste van het ecosysteem, en dat kan niet onbeperkt doorgaan.”
"De prijs die consumenten betalen voor voeding ligt te laag, en de verborgen kosten op ecologisch en sociaal vlak worden gedragen door de boeren en het milieu, zowel in het Zuiden als bij ons"
Of exportlanden nu wel of niet profiteren van de handel in landbouwgoederen hangt af van een hele reeks factoren waar de exportlanden zelf vaak geen vat op hebben. Maar een ding is zeker. De prijs die consumenten betalen voor voeding ligt te laag, en de verborgen kosten op ecologisch en sociaal vlak worden gedragen door de boeren en het milieu, zowel in het Zuiden als bij ons. “Dat is het gevolg van het beleid om voedsel zo goedkoop mogelijk te houden”, verduidelijkt professor Maertens.
“Lage voedselprijzen zijn grotendeels het resultaat van politieke keuzes in de naoorlogse periode. Op die manier wilde men de koopkracht ondersteunen en de consumptie van goederen aanzwengelen. Maar vandaag zijn we in de absurde situatie aanbeland dat de prijzen van landbouwgoederen nauwelijks de productiekosten dekken.” De prijzen in de winkelrekken weerspiegelen dus niet de ware kost van voedselproductie. In Europa past de EU de boeren bij via landbouwsubsidies, in het Zuiden dragen de gemeenschap en het leefmilieu de verborgen kosten. Een eerlijke prijs is bijgevolg een essentiële stap richting duurzaamheid.
“We geven verschrikkelijk weinig uit aan ons eten. In Europa neemt voeding slechts 15 procent van ons budget in beslag, terwijl dat elders soms nog tot 80 procent is. Als we willen dat landbouw op nationaal en internationaal niveau echt duurzamer wordt, dan moeten de prijzen omhoog en zullen we meer dienen te betalen voor gezonde producten met een minimale ecologische voetafdruk, geteeld onder humane sociale condities. Die bereidheid groeit, en dat is goed voor de boeren – hier en in het Zuiden – en voor de planeet.”