Deze website gebruikt cookies. Ik ga akkoord met de privacy policy
OK
Milieu

Maak kennis met het potentieel van palmolie

De oliepalm heeft meer in zijn mars dan hij nu laat zien.

Merel Deelder

Journalist - Gespecialiseerd in het ethisch perspectief van milieu, voeding en veeteelt.

Op de vlucht voor de vlammen klimt hij steeds hoger de boom in. Aangekomen in de top, balancerend op een van de hoogste takken, wiegt de orang-oetan onrustig heen en weer. Hij probeert nog een andere tak, maar ook die staat inmiddels in brand. De rode vacht op zijn armen en benen begint vlam te vatten. Hij is compleet in het nauw gedreven.

Wie op YouTube zoekt naar filmpjes over palmolie, stuit al snel op treurige beelden van ontheemde of verbrande orang-oetans. Ze staan symbool voor de desastreuze gevolgen van de palmolie-industrie. Door de massale kap en het platbranden van het regenwoud verliezen ze hun leefgebied. Orang-oetans die weten te overleven, moeten elders op zoek naar voedsel en onderkomen. Dat leidt tot conflicten met de lokale bevolking. Slechts enkele apen redden het tot opvanglocaties.

Maar de orang-oetan is niet het enige slachtoffer van de steeds verder uitdijende palmolieplantages. De tropische bossen in Zuidoost-Azië behoren tot de plekken met de meeste biodiversiteit ter wereld. Ze herbergen duizenden plant- en diersoorten die met de kap van het woud in hun voortbestaan bedreigd worden. En dat is nog niet alles: ook het klimaat heeft onder de palmolieplantages te lijden. Door de ontbossing behoort Indonesië inmiddels tot de grootste uitstoters van broeikasgassen ter wereld. Tussen 2012 en 2015 schommelde het land tussen de zesde en vierde plaats, naast giganten als Rusland en India.

Hoe maken we van de palm een verrijker van de landbouw in plaats van een vernietiger van de natuur?

Het is dan ook niet verwonderlijk dat milieu- en dierenwelzijnsorganisaties oproepen tot een ‘nee tegen palmolie’. Maar het is nog de vraag of we beter af zijn wanneer we palmolie vervangen met andere plantaardige oliën. De oliepalm is namelijk ontzettend productief. In 2010 stonden de palmen in voor 38 procent van de wereldwijd geproduceerde plantaardige oliën. Daarvoor namen ze slechts 5 procent in van het volledige olieproducerend areaal. Bovendien kan de oliepalm door haar grote biomassa meer CO2 opslaan dan andere olieproducerende gewassen.

Volgens Eric Toensmeier, lector aan de Universiteit Yale, verdient de oliepalm beter dan de negatieve aandacht die hij nu krijgt. In zijn boek The Carbon Farming Solution omschrijft hij de oliepalm als een typisch voorbeeld van hoe een buitengewoon goed gewas verschrikkelijk misbruikt kan worden. Volgens hem is de manier waarop we met de oliepalm omgaan hetgeen dat hem zo desastreus maakt. Niets heeft te maken met de eigenschappen van de boom zelf. Beter dan de oliepalm aan te wijzen als grote boosdoener, zouden we zijn productiviteit moeten benutten. Hoe zetten we de oliepalm in om CO2 op te slaan en biodiversiteit te behouden? En hoe maken we van de palm een verrijker van de landbouw in plaats van een vernietiger van de natuur? 

Al eeuwenlang ontdoen wij gebieden van de natuurlijke begroeiing om plaats te maken voor voedselproducerende gewassen. Bij dat proces gaat de soortenrijkdom erop achteruit, en worden broeikasgassen uitgestoten. Van veld tot vork is het totale voedselsysteem verantwoordelijk voor grofweg de helft van alle broeikasgasemissies.

Volgens Toensmeier kan dat anders. Hij wil de landbouw omvormen van emissiebron naar een ‘carbon sink’. Of: een opslagplaats van koolstof. In theorie kunnen enkele honderden miljarden tonnen aan CO2 worden opgeslagen in de bodem en onze gewassen. Dat volstaat niet om het volledige klimaatprobleem te tackelen. In totaal hebben we met fossiele brandstoffen al 292 miljard ton aan koolstof de lucht in gebracht, en naar verwachting komt daar tot 2030 nog eens 200 miljard ton bij. Mogelijk kunnen we met Toensmeiers voorstel de 320 miljard ton aan koolstof die door ontbossing en landbouw ronddwarrelt in onze atmosfeer wel terug in een solide vorm brengen. 

Wat daarvoor nodig is? Op Toensmeiers lijstje staan zaken als stoppen met ploegen, oftewel ‘no-till’-landbouw, en bestrijdingsmiddelen op basis van aardolie vermijden. De allerbelangrijkste ingreep die hij voorstelt, is dat we ons landbouwsysteem moeten baseren op meerjarige gewassen, zoals bomen en struiken.

Een werknemer van een palmboomplantage in Indonesië proeft van een ruwe persing palmolie.

Waarom we meer van bomen moeten eten

Alle planten zuigen CO2 uit de lucht en slaan de koolstof op in hun wortels en vezels. Ongeveer de helft van hun biomassa bestaat uit koolstof. Hoe meer biomassa een plant heeft, hoe meer koolstof ze vasthoudt. Van deze opslagpotentie maken we in de landbouw maar weinig gebruik. Van alle akkers wereldwijd wordt momenteel 89 procent verbouwd met eenjarige gewassen. Dat zijn gewassen die binnen één jaar worden gezaaid én geoogst. Denk aan tarwe, mais en rijst. Ze vormen de voornaamste bron van ons voedsel en van veevoeder.

Vergeleken met meerjarige gewassen beschikken eenjarige gewassen over weinig biomassa. ‘De koolstof die ze vasthouden komt gewoonlijk ieder jaar weer vrij, omdat boeren ze volledig oogsten. Met eenjarige gewassen kan je er daarom vanuit gaan dat er geen opslag van koolstof plaatsvindt.’ Aan het woord is Birka Wicke van de Universiteit Utrecht. Ze voert onderzoek uit naar de broeikasgasemissies van landgebruik, onder andere voor de oliepalm. Net als Toensmeier ziet zij niet alleen nadelen, maar ook voordelen in de oliepalm boven andere oliegewassen. 

‘Van de oliepalm oogsten telers alleen de vruchten. De palm produceert gemiddeld vijfentwintig jaar en neemt al die tijd CO2 op uit de lucht’, zegt Wicke. ‘Wanneer hij aan het einde van de productiefase gekapt en versnipperd wordt, gaat alle opgenomen CO2 weer de lucht in. Op dat moment zit je met een nuloperatie. Maar gemiddeld, per jaar bekeken, is er wel winst. Wanneer een teler na vijfentwintig jaar nieuwe palmen aanplant, functioneert de plantage als een bijna continue opslagplaats voor koolstof. 

Bovendien is de oliepalm zeer productief. Gemiddeld produceert hij per hectare meer dan viermaal zoveel als andere oliegewassen. Anders gezegd: met de oliepalm kunnen we evenveel olie produceren op slechts een kwart van het land. Het kan in theorie dus veel efficiënter zijn om oliepalm te gebruiken dan soja-, koolzaad- of zonnebloemolie.’

‘Helaas gaat het voordeel van minder landgebruik en CO2 opslag door de huidige ontbossing niet op. In Europa geproduceerde oliën zijn vooralsnog betere opties; de productie hiervan gaat namelijk niet ten koste van tropisch bos.’

Palmolieplantages zijn een gigantische bron van broeikasgassen

Om de volledige koolstofcyclus van palmolieplantages te begrijpen, moet je namelijk ook het verlies van de oorspronkelijke begroeiing meetellen. Dat zegt bioklimatoloog Christian Stiegler van de Göttingen Universiteit in Duitsland. Hij voert onderzoek uit naar de uitwisseling van energie en broeikasgassen op Indonesische palmolieplantages. 

‘Wanneer een teler een palmolieplantage aanplant op voormalig bosgebied, is tijdens de kap ervan veel CO2 vrijgekomen. De grond wordt bij de start van een nieuwe plantage volledig vrijgemaakt. Vervolgens doet de grond er nog jaren over voordat het dode materiaal van het voormalige bos volledig is afgebroken; een proces waar nog altijd CO2 bij vrijkomt.  Hierdoor duurt het meerdere jaren voordat de plantage netto koolstof begint op te slaan.’

Het hoeft niet te verbazen dat de uitstoot door regenwoudkap de opslagcapaciteit van de oliepalm ruimschoots overschrijdt. Regenwoud ‘omvormen’ tot een palmolieplantage en die vijfentwintig jaar cultiveren, leidt tot een netto uitstoot van 650 megagram aan CO2-equivalent per hectare. Dat blijkt uit onderzoek. Ter vergelijking: een natuurlijk bos heeft een opslagcapaciteit van grofweg 240 megagram aan CO2-equivalent.

Wordt de plantage aangeplant op veengrond, dan is de uitstoot de eerste vijfentwintig jaar zelfs dubbel zo groot. Afhankelijk van de diepte van het veen komt daar nog 800 megagram per hectare bij voor elke nieuwe productiecyclus. ‘Veen bevat zeer grote hoeveelheden koolstof’, zegt Stiegler. ‘Het bestaat uit oud organisch materiaal dat zich over de eeuwen heen op de bodem opstapelt. Omdat het door water is omsloten en ingebed ligt in een intact ecosysteem kan het zuurstof er niet bij en blijft het veen intact.’

‘Indonesië telt veel veenwouden, gebieden waar tropisch regenwoud groeit op veengrond’, vervolgt Stiegler. ‘Om hier palmolieplantages te cultiveren, kappen telers eerst het woud en draineren ze dan het water. Op een natte grond wil de oliepalm namelijk niet groeien. Daardoor komt het veen in contact met zuurstof, waardoor de koolstof begint te ontbinden. Dat vormt een gigantische bron van CO2.’

In Indonesië wordt volgens een grove schatting 27 procent van alle palmolieplantages op voormalige veenwouden aangeplant. Experts wijzen naar het veen dat daarbij in aanraking komt met zuurstof als de hoofdreden voor de hoge broeikasgasemissies in Indonesië

Snel geld

Een klimaatvriendelijker optie is om de palmolieplantages te planten op zogenaamde Imperata-graslanden. ‘Dat zijn gebieden die lang geleden zijn ontbost en waar imperatagras is gaan overheersen’, legt Birka Wicke uit. ‘Deze grassoort is erg invasief, dus de natuurlijke vegetatie komt er niet vanzelf terug.’

Schattingen lopen zeer uiteen, maar naar verwachting telt Indonesië 8,6 miljoen hectare van dit grasland. Een enorm gebied, zeker als je bedenkt dat de totale oppervlakte aan palmolieplantages ter wereld nu iets meer dan 18,7 miljoen hectare beslaat. Wordt in plaats van regenwoud dergelijk grasland omgezet in palmolieplantages, dan is er wél CO2-winst. Over vijfentwintig jaar kan hiermee 135 megagram CO2 per hectare uit de lucht gehaald worden. De opslagcapaciteit ligt daarmee iets hoger dan de helft van een natuurlijk bos.

‘Deze graslanden omvormen tot oliepalmplantages zou een fantastische manier zijn om koolstof op te slaan én daarbovenop olie te produceren’, stelt Wicke. ‘Maar helaas wordt het grasland nauwelijks gebruikt. Financieel is het veel aantrekkelijker om het bos in te gaan. Door het hout dat je hebt gekapt te verkopen, kan je namelijk direct geld verdienen. Terwijl het gras op de graslanden verwijderen alleen maar geld kost. Pas daarna kan je oliepalmen aanplanten. Voordat die iets beginnen op te leveren ben je minstens drie jaar verder.’

In tegenstelling tot in Indonesië, groeien in Colombia wel oliepalmplantages op vroegere graslanden. Colombia wilde zichzelf op de markt plaatsen als duurzame palmolieproducent. Daar wordt ook wel ontbost, maar het blijft vrij beperkt. Telers gebruiken er vooral graslanden en voormalige landbouwgrond. Volgens Wicke is er betere controle op landgebruik in Colombia. ‘In Indonesië zijn de wetten en controles niet streng genoeg. Een belangrijke reden daarvoor is dat de oliepalm niet alleen financieel erg aantrekkelijk is voor kleine boeren en grote bedrijven, maar ook voor de lokale regeringen die er veel belastinginkomsten mee genereren.’

De diverse mogelijkheden van de oliepalm

De oliepalm heeft nog meer potentie voor CO2-opslag wanneer je hem teelt in agroforests, biodiverse bossen die verschillende gewassen met elkaar combineren. ‘Een goed ontworpen agroforest kan in principe zelfs meer koolstof opslaan dan een volgroeid natuurlijk bos’, zegt Stiegler.

In experimenten bleek dat palmolie in agroforests meer opleverde. ‘Bomen concurreren met elkaar om voedingsstoffen, maar ze werken ook samen. Tot op zekere hoogte kan een juiste combinatie van gewassen de opbrengsten verhogen’, zegt Stiegler, die in Indonesië onderzoek uitvoert naar agroforests met oliepalmen. ‘Welke gewassen je het best met de oliepalm combineert, kan ik nog niet met zekerheid zeggen. In elk geval is het duidelijk dat de biodiversiteit in zulke systemen groter is dan in monoculturen. Er komen verschillende soorten vogels en insecten op af. Deze hogere mate aan biodiversiteit maakt het voor afzonderlijke soorten moeilijker om uit te groeien tot plaag. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen kan hierdoor tot een minimum beperkt worden. Bovendien biedt een agroforest de lokale boeren naast oliepalm ook ander voedsel, zoals mango of durian.’ 

‘Maar’, zo benadrukt Stiegler, ‘de voordelen van agroforests mogen geen excuus zijn om de kap van het regenwoud te continueren. Agroforests zijn nog altijd door de mens ontwikkelde ecosystemen, met een beperktere biodiversiteit dan natuurlijke bossen. Bovendien weten we niet hoe weerbaar deze systemen zijn tegen klimaatverandering en extreme weersomstandigheden. De verwachting is dat ze bestendiger zijn dan monoculturen door hun hogere mate van biodiversiteit. Maar ik betwijfel of ze de stabiliserende functies van een natuurlijk bos kunnen vervangen.’  

En de orang-oetans?

Vergeleken met andere olieproducerende gewassen heeft de oliepalm veel potentie. Op eenzelfde areaal levert de palm gemiddeld viermaal zoveel olie. Bovendien slaat de palm, in tegenstelling tot eenjarige oliegewassen, langdurig koolstof op. Of dit in de praktijk uitmondt op een succes of net een regelrechte ramp hangt af van waar de oliepalm wordt aangeplant.

Blijven plantages zich uitbreiden ten koste van het Indonesische regenwoud, dan zullen er nog vele tonnen CO2 in de atmosfeer belanden. Kiezen we voor graslanden, dan biedt de palm naast olie ook netto opslag van koolstof. De graslanden die Indonesië telt, bieden een enorm potentieel voor een duurzame productie van palmolie. Wordt de oliepalm op deze graslanden aangeplant in agroforests, dan ligt de potentie voor koolstofopslag mogelijk nog hoger en zal de biodiversiteit toenemen. Zo’n scenario is alleen mogelijk als de tropische wouden van Indonesië degelijke bescherming krijgen. Iets wat ook de orang-oetans en andere woudbewoners ten goede komt.

Bronvermelding