Deze website gebruikt cookies. Ik ga akkoord met de privacy policy
OK
Milieu

Staatsvijand nr.1: De coloradokever

Een geel-zwart gestreepte kever van een centimeter groot was in België in de eerste helft van de twintigste eeuw staatsvijand nummer 1. Een vlucht coloradokevers kon immers in een mum van tijd een aardappelveld leegvreten.

Greet Draye

Greet Draye studeerde moderne geschiedenis aan de KU Leuven en promoveerde er in 2007 tot doctor in de geschiedenis. Sinds 2012 werkt zij bij het Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).
In 1948, toen warme winden wolken coloradokevers in de kuststreek deden neerstrijken, werd sproeien met DDT verplicht. Dat middel heette toen nauwelijks schadelijk te zijn voor mens en (huis)dier.

In 1875 werd België bruusk gewekt uit een diepe, zorgeloze slaap. Dat viel te lezen in La Belgique Militaire. ‘De coloradokever nadert!’, kopte het maandblad. Andere media brachten gelijkaardige boodschappen. De vliegende kever was geen onbekende in België. In de jaren twintig van de negentiende eeuw was hij ontdekt door de entomoloog Thomas Say in de staat Colorado in de Verenigde Staten. Vandaar kwam zijn officieuze naam. Officieel heette het beestje leptinotarsa decemlineata, waarbij het eerste deel verwijst naar het kevergeslacht van de bladhaantjes, en het tweede deel naar de tien donkere strepen op zijn goudkleurige dekschild. Het was echter vooral zijn slechte faam die hem vooruit snelde, lange tijd voor hij effectief in België of Europa opdook. Wetenschappers en boeren kenden de verhalen.

Als er niet werd opgetreden tegen de kever, vraten de larven in een mum van tijd aardappelplanten volledig kaal. Hij plantte zich snel voort en viel moeilijk te bestrijden. Zeep, tabaksextract, water, kopersulfaat, carbonzuur, greppels, tangetjes, kippen en ganzen, de pesticide parijs-groen: niets was afdoend.

Per trein en per schip

Maar vooral: hij reisde, mede door de aanleg van spoorwegen, sneller door de Verenigde Staten dan entomologen hadden verwacht. In 1874 werd hij aan de Amerikaanse oostkust gesignaleerd. Europa was vanaf daar per schip niet meer ver.

Niet alle wetenschappers waren er echter van overtuigd dat de kever de oceaan zou kunnen oversteken en, als het toch zou lukken, dat hij zich zou kunnen aanpassen aan het Europese klimaat. Niet alle Europese politici waren daarom overtuigd van de noodzaak van maatregelen. De discussies zorgden voor onrust in België, die nog werd gevoed door geruchten over kevers in andere Europese havens. De zware hongersnoden van de jaren veertig, toen de aardappel- en de graanoogsten meerdere jaren op rij waren mislukt, waren nog niet uit het geheugen gewist. En de aardappel was nog steeds het hoofdbestanddeel van de voeding van het merendeel van de bevolking. In 1875 kondigde de Belgische overheid een invoerverbod af op Amerikaanse aardappelen. Dat verbod bleef twee jaar van kracht. Het kreeg meteen kritiek. De kevers konden immers ook op andere ingevoerde waren België bereiken.

Ondanks de eerste bewezen aanwezigheid van kevers op het Europese vasteland vanaf 1877 ebde de onrust in België weg. De gerapporteerde gevallen van enkele kevers, bijvoorbeeld in Frankrijk en Nederland, leidden dankzij draconische maatregelen als het platbranden van besmette akkers, immers niet tot enorme plagen. De kever leek geen vaste voet aan de Europese grond te krijgen.

Waakzaamheid bleek een groot goed bij het bestrijden van de
coloradokever. Maar precies die waakzaamheid verdween tijdens en vooral kort na de Eerste Wereldoorlog. Tonnen Amerikaanse hulpgoederen werden naar Europa verscheept en daar in grote dankbaarheid aanvaard. In 1922 merkte een Franse boer uit het departement Gironde coloradolarven op. Na die eerste ontdekking ging het snel. In een steeds groter wordend gebied in het zuidwesten van Frankrijk vielen aardappelvelden ten prooi aan de kevers. De Franse overheid reageerde traag op de uitbraak, waardoor die lang kon woeden. Pas in 1927 kwam er een nationale bestrijdingsdienst.

Coloradocomité

Buurlanden van Frankrijk, die zich realiseerden dat de komst van de kever onvermijdelijk was geworden, reageerden sneller. De Belgische overheid kondigde al in 1923 een invoerverbod af op Franse aardappelen. Tegelijk werd aan het entomologisch instituut van de landbouwuniversiteit van Gembloux onderzoek verricht naar de verspreiding en bestrijding van de coloradokever. Naarmate de wetenschappelijke inzichten vorderden, nam de overheid ook nieuwe maatregelen. In 1933 werd op initiatief van het ministerie van Landbouw een  coloradocomité opgericht. Dat werkte verschillende bestrijdingsplannen uit, zowel voor geïsoleerde haarden als voor grote uitbraken. De bevolking werd ingelicht met affiches en voorlichtingsbrochures. Iedere Belg zou de kever herkennen.

Op 12 juli 1935 vond Maurice Demeure, onderwijzer in Furnaux in de provincie Namen, de eerste twee Belgische kevers. De besmetting bleek beperkt. Ook enkele andere haarden die dezelfde zomer in het zuiden van het land werden aangetroffen, waren klein en konden worden uitgeroeid door de kevers van de planten te plukken en de planten te besproeien met lood- of kalkarsenaat. Warme zomers met zuidoostenwind stuwden de volgende jaren steeds nieuwe kevers naar België. In 1938 was het hele land besmet. Belgische boeren kregen subsidies om sproeitoestellen aan te kopen, en de prijs van de verdelgingsmiddelen werd verlaagd.


De Tweede Wereldoorlog maakte dat de kever definitief voet aan de grond kreeg in België. Er was geen geld voor effectieve bestrijding. De meldingsplicht, die sinds het midden van de jaren dertig in voege was, werd in 1946 opgeheven. De coloradokever was immers overal. In 1948, toen warme winden wolken coloradokevers in de kuststreek deden neerstrijken, werd sproeien met DDT verplicht. Dat middel heette toen nauwelijks schadelijk te zijn voor mens en (huis)dier. 

Nauwgezette opvolging van de bestrijding – burgemeesters brieften
gouverneurs, die op hun beurt het ministerie van Landbouw op de hoogte
hielden – en internationale samenwerking maakten dat vanaf 1955 de
epidemie onder controle kwam. De kevers verdwenen niet, maar de schade die ze aanrichtten, bleef beperkt.

Tot het einde van de twintigste eeuw veranderde weinig. De opwarming van het klimaat van de laatste decennia maakt het verspreidingsgebied van de kever groter. Waar vroeger de noordgrens lag bij de Maas, komt hij nu in warme zomers ook noordelijker voor. Hij wordt bovendien resistent aan steeds meer insecticiden. Onderzoek naar bestrijding met natuurlijke vijanden als sluipwespen loopt. Voorkomen – aardappelplanten controleren op eitjes – blijft ook vandaag beter dan genezen.

De levenscyclus van de coloradokever

Coloradokevers leggen tot drie keer per jaar eitjes onderaan de bladeren van een aardappelplant. Na 5 tot 21 dagen komen daar larven uit. Die doen zich gulzig tegoed aan het aardappelloof. Volgegeten laten ze zich op de grond vallen, kruipen onder de grond en verpoppen na twee weken tot volwassen kevers die uitvliegen. Larven kunnen ondergronds overwinteren, volwassen kevers tot een temperatuur van -7 °C.

Bronvermelding

  • Dit artikel verscheen eerder in Eos Geschiedenis