Deze website gebruikt cookies. Ik ga akkoord met de privacy policy
OK

Propere groenten voor iedereen

Nieuwe initiatieven in en rond Quito verkleinen de afstand tussen boer en consument. Dat vergroot het wederzijds begrip en maakt de productie duurzamer, eerlijker en veerkrachtiger.

Melissa Vanderheyden

Journalist en ex-coördinator van Eos Tracé
Boerin die lid is van boerencoöperatie Yachik.

Op een heuvelflank groeien kool, sla en ajuinen in rijen naast elkaar, met uitzicht op de machtige vulkaan Cotopaxi. Het lapje grond waarop ze groeien ligt in vogelvlucht zo’n 37 kilometer ten noordoosten van Quito, eveneens in de provincie Pichincha. Ze slorpen hun dagelijkse portie water en voedingsstoffen op onder het goedkeurend oog van boer Manuel Sanchez. 

Het klinkt allemaal heel gewoontjes, maar dat is het niet. Sanchez teelt zijn groenten anders dan de gemiddelde Ecuadoriaanse boer. Hij voedt zijn planten met een zelf gemengde, biologische meststof genaamd bokashi. Die bestaat onder meer uit kippenmest, as, mineralen en een mix aan microben die de mest fermenteren. Op zijn velden valt bovendien geen druppeltje pesticide te bespeuren. “Vroeger werkten mijn vrouw en ik op de rozenkwekerijen rond Quito. Daar gebruiken ze erg veel chemicaliën. Op onze eigen boerderij maken we onze mest zelf, net als onze voorouders. Vroeger waren er geen chemicaliën en ook geen problemen. Vandaag sproeien steeds meer boeren met bestrijdingsmiddelen en duiken er ziektes op. Momenteel telen we geen aardappelen omdat een ziekte in de regio verhindert dat de aardappelplanten knollen vormen,” getuigt Sanchez.

Veel technieken komen dan wel overeen met die van verre voorouders, maar wat Sanchez doet is ook geïnspireerd op de moderne leerschool van de agro-ecologie. In tegenstelling tot de conventionele landbouw, werkt agro-ecologie nooit met monoculturen. Het is immers de bedoeling dat een mix van planten functioneert als een ‘agro-ecosysteem’, dat zou milieuvriendelijker zijn dan een reguliere akker. Het put bijvoorbeeld de bodem minder uit. 

In Ecuador heeft die teeltmethode ook een enorm gezondheidsvoordeel, want conventionele landbouwers houden zich zelden in als ze pesticiden gebruiken. De lulo of naranjilla, een typisch Ecuadoriaanse vrucht, krijgt tijdens de teelt een hoeveelheid pesticiden over zich heen die tot 28 keer hoger ligt dan de wettelijke limiet. Een uitzondering is de naranjilla geenszins. De dosis van bepaalde bestrijdingsmiddelen ligt bij tomaten tien keer, bij aardappelen vier keer en aardbeien zeven keer te hoog. Dat zijn nog maar de gegevens voor de teelt in Pichincha. De landbouwers nabij het regenwoud bestrijden insecten en schimmels uit het bos met nog meer chemicaliën.

Boer Manuel Sanchez op zijn veld.

Korte weg tussen boer en bord

Wat bij de doorsnee inwoner van Quito op tafel komt, leunt dichter aan bij die overmatig bespoten gewassen dan bij de groenten van Manuel Sanchez. Voor hem is het dan ook moeilijk concurreren met de conventionele boeren, die aan een lagere prijs produceren. Gelukkig hoeft dat ook niet. Sanchez en zijn vrouw verkopen hun groenten grotendeels via Yachik, een door Rikolto opgezette coöperatie. De boeren van Yachik verkopen hun producten direct aan de klant, waardoor een groter aandeel van de winst bij de boer terechtkomt. Logisch, want met het normale systeem gaat een product soms via drie tot vier tussenpersonen voor het de markt bereikt. Die strijken elk een deeltje van de winst op. 

“Vroeger verkocht ik mijn waar vaak via een tussenpersoon. Per krop sla bracht dat dertig cent op. Voor diezelfde krop krijg ik tegenwoordig vijftig cent”, zegt Sanchez. Een belangrijk verschil als je bedenkt dat op het platteland veertig procent van de bevolking onder de armoedegrens leeft.

Yachik verenigt kleinschalige boeren uit de provincie Pichincha, die op donderdag samenkomen in het verzamelcentrum om hun gewassen schoon te maken voor de markt. Die vindt elke vrijdag plaats in Quito. 

Naast het bieden van logistieke bijstand, licht Yachik de boeren ook in over nieuwe methoden om de teelt te verbeteren. 

Daarnaast registreert Yachik de verkoopcijfers van de wekelijkse markt, zodat de boeren hun oogst daarop kunnen afstemmen. Die uitwisseling van informatie moet, in combinatie met een directe verkoop, bijdragen aan een nauwere band tussen stad en platteland. De directe verkoop is ook voordelig voor de klant. Producten zijn doorgaans goedkoper als je ze rechtstreeks bij de boer haalt en de keten is transparanter. Het productiesysteem kan ook sneller aangepast worden aan opmerkingen of voorkeuren van de consument.

Roberto Guerrer benadrukt het belang van een hechte band tussen boer en consument. Hij organiseert, samen met veertien familieboerderijen, de verdeling van verse voeding via een winkel, wekelijkse markten en een mandensysteem. De manden zijn gevuld met basisproducten en de prijs van een mand wordt bepaald in overleg met de consument en de boeren. Dit alles met het uiteindelijke doel om beide uiteinden van de keten dichter bij elkaar te brengen. Het levert ook een belangrijke bijdrage aan het creëren van meer bewustzijn rond duurzame voeding. 

“Dit jaar deed een masterstudente een enquête in de buurt. Daaruit bleek dat van de 280 ondervraagde families bijna 17 procent wist wat agro-ecologisch voedsel is. Bijna de helft van hen had agro-ecologie leren kennen via onze markten. Meer dan de helft zei dat ze hun eetgewoonten veranderd hadden omdat agro-ecologisch voedsel via de markten plots veel toegankelijker is”, vertelt Guerrer. Bovendien merken zo goed als alle vaste klanten dat hun gezondheid verbeterd is sinds ze naar de biomarkt komen.

Producten van boerencoöperatie Yachik.

Liefde voor kool

De kortste weg tussen veld en vork, vind je bij de stadslandbouwers van Quito. Sinds 2002 organiseert de gemeente Quito het stadslandbouwprogramma AGRUPAR. Ondertussen zijn er niet minder dan 1400 stadslandbouwers. Sommigen telen hun groenten en fruit in hun eigen tuin, anderen delen hun stadsboerderijtje met een groep. Vijftien van hen hebben zelfs een biologisch label, al produceren ze allemaal op dezelfde manier. 

AGRUPAR staat hen bij als ze met de tuinen beginnen en leert hen de kneepjes van het vak via workshops. Dat werpt zijn vruchten af. Olivia Esperanza deelt haar oogst met haar kleindochter en haar gehandicapte zoon, die bij haar inwonen. Daarnaast voorziet ze ook haar tweede zoon en zijn gezin van verse groenten en fruit.“We aten altijd al veel groenten, maar ik merk echt dat deze gewassen gezonder zijn dan die uit de winkel. De gezondheid en zelfs het humeur van mijn gezinsleden zijn opmerkelijk verbeterd! Ik had last van mijn gewrichten, maar de pijn is nu verdwenen. Mijn dokter bevestigt dat.” 

Ook stadslandbouwer Dora Carrion is tevreden. “Voor mij is het een extra bron van inkomsten. Ik verkoop mijn oogst aan mensen uit de buurt. Zij vertellen mij dat mijn groenten en fruit heel anders zijn dan wat ze voorheen aten. Ze vinden de kleur en de smaak intenser. Bovendien blijven de groenten langer goed. Om de prijzen te bepalen, gebruik ik de prijslijst van Conquito. Soms liggen die prijzen hoger dan wat je gewoonlijk betaalt voor niet-biologische groenten, maar dat vinden mijn klanten niet erg. Ze betalen graag een beetje extra voor een lange houdbaarheid en een goede kwaliteit.”

Voor de tuiniers betekent stadslandbouw meer dan een bron van gezond eten. De tuinen vormen eilandjes van groen in de grijze stad. Waarom Esperanza naar de gedeelde tuin komt? Ze knielt neer in de aarde en begint een grote kool liefhebbend te strelen. “Ik hou ervan om buiten te zijn, ik hou van de planten, van de aarde. Ik zit graag met mijn handen in de modder en het stof. Als ik niet voor mijn gezin moest zorgen, kwam ik hier vaker.”

Links: Stadslandbouwer Dora Carrion en haar buurvrouw. Credit: Natalia Palomino en Rechts: David Jácome, directeur van het resilience programma in Quito.
"Het doel van stadslandbouw is om minder afhankelijk te zijn van de huidige fysieke infrastructuur van de stad. Die is vaak kwetsbaar en als ze kapot gaat kan de heropbouw lang duren”

Veerkracht

De baten van een korte keten gaan verder dan een extra bron van inkomsten of gezellig keuvelen met de lokale stadsboer.

Volgens David Jácome, directeur van het resilience programma in Quito, maakt het deel uit van een veerkrachtige stad. “Met een gecentraliseerd systeem, waarbij alles samenkomt in bepaalde delen van de stad, is ook het risico geconcentreerd. Gebeurt er een ramp die precies die plaatsen vernielt, dan zit de hele stad in de problemen. Daarom is het belangrijk om het risico te spreiden. 

Een manier om dat te doen is door bestaande markten te transformeren tot food hubs. In die hubs verkoopt men niet alleen vers voedsel, maar is er ook ruimte voor opslag. Stadslandbouw is ook een manier om het risico te spreiden, zij het in beperkte mate. Het uiteindelijke doel is om minder afhankelijk te zijn van de huidige fysieke infrastructuur van de stad. Die is vaak kwetsbaar en als ze kapot gaat kan de heropbouw lang duren.”

Jácome legt uit dat de kwaliteit en de veerkracht van het voedselsysteem ook op andere vlakken de werking van de stad beïnvloedt. “In Quito hebben we een erg jonge bevolking. Als je wil dat zij later goede jobs krijgen, moet je ze eerst goed opleiden. Maar om goed te kunnen leren, moeten ze in de eerste plaats gezond zijn. Dat kan alleen als ze gezond eten. Het voedselsysteem ligt dus aan de basis van veel andere systemen, waaronder het sociale systeem en het onderwijssysteem. Goed werkende systemen zijn veerkrachtiger na een ramp. Als het voedselsysteem faalt, dan verstoort ze via die onderlinge verbanden ook de andere systemen.”

Een voorbeeld van hoe een goed beleid kan bijdragen aan een veerkrachtiger voedselsysteem, is door er rekening mee te houden in de ruimtelijke planning van de stad. Verandering kan ook gestimuleerd worden door subsidies. Financiële middelen om de markten te onderhouden zijn geen overbodige luxe, aangezien een aantal markten in Quito behoorlijk in verval is. Voor kleinschalige landbouwers zijn die markten een cruciale bron van inkomsten. Er bestaat weliswaar een wet die de supermarkten verplicht om 11 procent van hun producten bij familieboerderijen te halen, maar in de praktijk verloopt de aankoop meestal via tussenpersonen.

Vandaag gaat het leeuwendeel van de subsidies voor producenten naar de grote landbouwbedrijven rond Quito. Die telen voornamelijk broccoli en rozen, niet bepaald gewassen die veel bijdragen aan de lokale voedselvoorziening. Dan liever de gemengde oogst van boer Manuel Sanchez. Hij gaat niet naar de markt voor zijn groenten, maar leeft van de gevarieerde teelt op zijn eigen akker. Zo ondervindt hij aan den lijve: een mens leeft niet van rozen en broccoli alleen.

De redactionele verantwoordelijkheid van dit artikel valt onder Rikolto. 

Bronvermelding