Deze website gebruikt cookies. Ik ga akkoord met de privacy policy
OK
Milieu

Halen we onze voeding binnenkort uit de stad?

We leven met z’n allen steeds meer in steden en we eten ons buikje rond met voedsel dat van heinde en verre komt. Dat weegt niet alleen op het milieu, het maakt ons ook kwetsbaar. Want van zodra er een kink in de kabel komt, kan de aanvoer stroppen. Moeten we onze landbouw niet dichter bij de stad en dus de verbruiker brengen? Kunnen we van onze stenen woestijnen echte tuinsteden maken? En zo ja, is dat ook wenselijk? 

Matthieu Van Steenkiste

Journalist - Schrijft over voeding, muziek en film.

In Sheffield gingen ze het na, en de cijfers waren bemoedigend. Onderzoekers telden alle parken, groene bermen, volkstuintjes, tuinen en aanverwanten op, rekenden ook nog even uit wat de vele platte daken aan oppervlakte uitmaakten, en kwamen tot de slotsom dat maar liefst 45 procent van de stad in aanmerking komt voor de kweek van groenten en fruit. Dat is een enorm potentieel aan vruchtbaar land, samen goed voor 98 m² per persoon. Besluit? Zelfs als wordt er van die 45 procent oppervlakte maar 10 procent benut, dan kan men al 15 procent van de bevolking van fruit en groenten voorzien. Als je weet dat Engeland slechts 16 procent van het fruit en 53 procent van zijn groenten zelf kweekt, dan kun je met een beetje stadslandbouw de voedselzekerheid van het land al een pak doen groeien. 

"75 procent van de grond die we voor voedselproductie nodig hebben, is voor veevoeding, opdat wij vlees kunnen eten. Als je echt veel voedsel uit stadslandbouw wil halen, dringt zich meteen ook een maatschappelijke discussie over ons dieet op"

De dieetdiscussie

Hebben onze steden hetzelfde potentieel? We vragen het aan de Nederlandse onderzoeker Jan Eelco Jansma van Wageningen Universiteit & Research. Omdat hij urban farming zo'n containerbegrip vindt, legt hij eerst uit wat we allemaal als stadslandbouw kunnen beschouwen. 

“Stadslandbouw gaat van het kruidenpotje thuis op de vensterbank tot professionele ondernemingen die voedsel produceren verbonden aan de stedelijke omgeving, en alles daartussenin. Het gaat net zo goed om indoor farmingrooftop farming, en ga zo maar door. En dan zijn er ook nog de CSA-constructies (Community Supported Agriculture) die zich nadrukkelijk met hun omgeving verbinden, of de terres de liens, waarbij stedelingen gezamenlijk geld bij elkaar brengen om peri-urbane gronden te kopen die ze vervolgens beschikbaar stellen aan landbouwers.” 

Kort gesteld kan urban farming op verschillende manieren een link met de stad hebben via:

  • het product, doordat het daar rechtstreeks wordt verkocht; 
  • de teelt, omdat het daar gekweekt wordt;
  • maatschappelijke functies zoals zorg, recreatie of educatie;
  • financieringsconstructies.

Wat dat dan precies betekent voor de voedselconsumptie van een stad? Dat hangt ervan af. “Ik heb daar onderzoek naar gedaan in de stad Almere, die in de jaren zeventig uit het niets op de Flevopolder is gebouwd”, vervolgt Eelco Jansma. 

“Het interessante daaraan is dat men Almere van in het begin als een tegenpool van de klassieke Nederlandse stad heeft opgevat; heel suburbaan en met meerdere stadskernen. Toen al had men het idee dat ook landbouw daarin een plaats moest krijgen. Dat is niet helemaal gelukt, maar toch speelt de landbouw er nog een grote rol. Als je gaat kijken of je daarmee de stad kunt voeden, blijkt dat je maar liefst 27.000 hectare landbouwgrond nodig hebt - zo'n 35.000 voetbalvelden - als je 85 procent van het voedselmandje van de 200.000 bewoners lokaal wil produceren.”

Want daar zit de crux, die ze in Sheffield met hun onderzoek naar fruit en groenten uit de weg gingen: “Maar liefst 75 procent van de grond die we voor die voedselproductie nodig hebben, is voor veevoeding, opdat wij vlees zouden kunnen eten. Als je echt veel voedsel uit stadslandbouw wil halen, dringt zich meteen ook een maatschappelijke discussie over ons dieet op.”

“Het is nu zaak om te bekijken hoe we een meer stadsverbonden landbouw kunnen creëren. Als de coronacrisis iets duidelijk maakt, is het wel hoe belangrijk het is om over nabije, gezonde voeding te beschikken"

Stadsverbonden landbouw

Daar is Charlotte Prové, onderzoekster aan het ILVO (Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek), het mee eens. “Als je van een plantaardig dieet uitgaat, zullen de berekeningen van Sheffield waarschijnlijk ook voor Vlaanderen – waar nog geen studie naar het potentieel is gebeurd – opgaan. Ook Franse studies geven immers het beeld dat je met inzet van ongeveer alle beschikbare ruimte, ook rond de stad, een aanzienlijk deel van de voedselvoorziening kan realiseren.”

Ons voedsel wat lokaler halen, mag ook wel, vindt Frank Nevens (UGent) die de voedselbanden tussen onze hoofdstad en zijn omgeving bekeek. 

“Neem nu het Pajottenland, waar ik woon”, steekt hij van wal. “Die streek werd ooit de moestuin van Brussel genoemd, maar dat zijn we al lang niet meer. Ondanks de onmiddellijke nabijheid van die grootstad, zitten we ook hier met een monocultuur van maïs en gras, bedoeld om veevoer te maken, en nog wat producten als graan, aardappel en suikerbiet, die de industriële verwerking ingaan. Dat gaat dan de wereldmarkt op, en geen kat weet nog dat die gewassen uit de schaduw van Brussel komen. De 1,2 miljoen mensen die elke dag hun eten in Brussel kopen, vinden maar zelden iets uit deze streek in de rekken. Er is daar een verbinding verdwenen, waardoor je met een erg anoniem, industrieel systeem zit waarbij de band met de oorsprong van je eten volstrekt weg is.”

“Nochtans is de stad Brussel met zijn Good Food Strategy vragende partij om meer lokaal voedsel – tot 30 procent in plaats van minder dan 1 procent nu – te verbruiken”, zo weet Nevens. 

“Er is een groot potentieel voor lokale producenten om hun waar op kortere afstand aan de man te brengen en een deel van de klanten is ook bereid om daar meer voor te betalen. Slechts een handvol producenten zien die kansen en benutten ze. De grote meerderheid ploegt verder in het systeem waarin ze zitten, want daar worden ze door hun eigen belangenorganisaties ook toe aangemoedigd en ondersteund. Als er al regionale producten in Brusselse zaken te vinden zijn, dan komen die meestal uit het Franstalige landsdeel, waar men de kansen blijkbaar wel ziet. We proberen te bekijken hoe we in het Pajottenland nu toch een meer stadsverbonden landbouw kunnen creëren. Want als je alleen al naar de coronacrisis kijkt, wordt duidelijk hoe belangrijk het is om over nabije, gezonde voeding te beschikken.” 

"Er is een enorm tekort aan groene ruimte in Vlaanderen en dat creëert een probleem van prioriteiten. Tel daar bij dat bestemmingsplannen het maken van combinaties bemoeilijken. Gevolg? Het is vaak kiezen tussen landbouw en natuur”

Natuur en/of landbouw

Niet dat het evident is om elk lapje groen in een moestuin om te toveren. “Er is een enorm tekort aan groene ruimte in Vlaanderen,” zegt Prové. 

“En dan stelt zich een probleem van prioriteiten. Steden krijgen doelstellingen opgelegd dat ze ‘x-aantal vierkante meter groen per inwoner’ moeten voorzien, maar net zo goed moeten ze ook voldoende sociale woningen en dergelijke hebben, en dus dringen keuzes zich op. Bestemmingsplannen maken het moeilijk om combinaties te maken, vaak is het kiezen tussen landbouw en natuur. In Gent zie je dat men onder de publieke druk om die doelstellingen te halen voorrang geeft aan een bestemming als natuur. Het is dus nodig om naar multifunctionaliteit te gaan, want het is zeker mogelijk om landbouw met natuur te verweven.”

Ondertussen experimenteren tal van mensen en wordt het ene voedingsinitiatief na het andere op poten gezet. In Antwerpen was er samentuin Biodroom, in Gent koop je “Groenten uit Gent”, gekweekt door sociaal kwetsbare mensen in volkstuintjes. Toch zie je hoe zo'n initiatieven vaak geen lang leven is beschoren

“Dat komt omdat veel van die ondernemingen draaien op vrijwilligers, en weinig professioneel georganiseerd zijn”, zegt professor Guido Van Huylenbroeck van UGent. “Dan loopt het vaak fout zodra de pionier wegvalt, of blijkt het economisch niet leefbaar.”

Sowieso ziet de professor, die urban farming vooral vanuit economisch oogpunt bekijkt, op dat vlak niet zoveel potentieel. 

“Als je in rekening brengt dat men in de steden net naar verdichting kijkt omdat we meer stedelijk moeten gaan wonen, zie ik weinig potentieel voor vollegrondlandbouw. Wanneer je evenwel de optie meeneemt om serres op platte daken te zetten, kan er wel wat gebeuren. Met die nuance dat je je daarmee dan op onbetreden paden begeeft: dat idee is immers nog niet uitgetest en er zijn bijgevolg ook nog geen grote investeerders voor gevonden."

“Tal van de initiatieven draaien op vrijwilligers en zijn weinig professioneel georganiseerd. Dan loopt het vaak fout zodra de pionier wegvalt of blijkt de onderneming na een tijdje simpelweg niet leefbaar"
Koeien in het weiland bij de transparante Drijvende Boerderij Floating Farm in centrum Rotterdam.

Hoogtechnologische daktuinen

Investeerders of niet, het idee van het daktuinieren is interessant genoeg om eens van naderbij te bekijken. Allereerst, het woord tuinieren is in deze enigszins misplaatst. “Stadslandbouw hoeft niet geitenwollensokkerig te zijn”, klinkt het immers bij Jansma. 

“Robotisering kan een grote rol spelen om de kleinschalige aanpak op daken kostenefficiënt te maken. Je kunt er ook gemakkelijker een combinatie van teelten mee maken. In Londen bestaat er zoiets als Growing Underground; voedselproductie via een kringloop met plantenkweek in een oude ondergrondse bunker. Dat biedt mogelijkheden, maar er is nog meer innovatie nodig. Voorlopig vraagt het immers nog erg veel energie.”

Professor Marie-Christine Van Labeke (UGent) doet onderzoek naar mogelijke vernieuwingen in de tuinbouw door in meerdere lagen te gaan telen. 

“Dan ga je zoals in Azië telen, waar er in grote plant factories tot zes teeltlagen boven elkaar hangen. Zelf ben ik aan het bekijken hoe we dat zouden moeten aanpakken, en wat we moeten doen met de nood aan licht van de onderste lagen. Het lijkt me voorlopig een vrij dure investering, maar als je serres hebt van zes meter hoog, kan het economisch wel degelijk steek houden. Zeker als je dan koppelingen maakt met industriële restwarmte. Zo hergebruikt een van onze grotere tomatenkwekerijen in Deinze het water van de naburige omegabaarskwekerij. Ook dat is een vorm van stadslandbouw, zelfs al liggen die bedrijven in een industriezone. Je zou je ook kunnen afvragen of je Vlaanderen niet stilaan als een groot verstedelijkt gebied moet beschouwen – waardoor eigenlijk alles wat we in Vlaanderen doen onder de noemer stadslandbouw valt. Maar die discussie laat ik met plezier aan anderen over”, knipoogt ze. 

Het Londense urban farming-project vindt plaats in een ondergrondse bunker.

Grondbeperking overstijgen

In Roeselare experimenteert de UGent op vraag van lokale tuinbouwers met serreteelt op daken. Professor Jan Pieters begeleidt het Agrotopiaproject dat – in het kader van de gelijknamige leerstoel – onderzoekt of je boven op de groente- en fruitveiling REO tuinbouw kunt opzetten. 

“Tuinbouwers botsen bij ons al te vaak op grondbeperking”, legt hij de drijfveer uit. “Ze vinden vaak weinig steun voor uitbreiding van hun areaal, dus willen ze graag meer puren uit de grond die ze al bezitten. Met ons onderzoek willen we kijken wat mogelijk is zonder nieuwe maagdelijke landbouwgrond te moeten innemen. Sla wordt misschien maar twintig centimeter hoog, toch is je serre gemiddeld vijf à zes meter hoog. Je kunt dus maar beter iets doen met die extra ruimte, anders ben je qua energieverbruik vrij inefficiënt bezig. En dus gaan we na of we meerdere lagen sla boven elkaar kunnen plaatsen, of dat we eerder voor een afwisseling met een andere teelt zoals pakweg tomaten moeten kiezen. We gaan meteen ook na of we de restwarmte van de dichtbij gelegen lokale verbrandingsoven kunnen inzetten, zodat we ook op het vlak van circulaire economie stappen zetten."

Bovenaanzicht Agrotopia dakserre. Inagro bouwt Agrotopia, een nieuwe onderzoeksserre voor praktijkonderzoek en de ontwikkeling van innovatieve technieken voor glas- en stadstuinbouw (www.inagro.be/agrotopia)

Navolgers gezocht

Zoeken we het misschien gewoon te ver? Prové knikt. “Als het om voedselproductie gaat, zie ik de meeste en snelste kansen voor de transitie naar lokale en duurzame stedelijke landbouw in de stadsrand, zoals de CSA-boerderijen en andere korte keteninitatieven. Met de inzet van relatief weinig middelen kun je daar al veel betekenen. De grond wordt er al voor landbouw gebruikt, het enige wat je nodig hebt, is een visie en financiële ondersteuning om de overgang naar andere vormen ervan mogelijk te maken. Je moet de bedrijven die er al zijn in eerste instantie behouden, vervolgens overtuigen van de noodzaak en uiteraard ook helpen met de omschakeling naar een korte keten-aanpak. Dan gaat het onder andere om afzetsystemen, zoals markten of bestelsystemen zoals Boeren en Buren creëren. Noem het gerust een pragmatische benadering die snel oplevert.”

“Wat niet wegneemt dat we die hoogtechnologische benaderingen moeten blijven onderzoeken”, vervolgt Prové, 

“Wat ontbreekt zijn navolgers, mensen die zo’n project oppikken en opschalen. Vaak blijft het bij een voorbeeldproject van wat zou kunnen komen. Dat heeft onder andere te maken met het verdienmodel. Veel van die hoogtechnologische of innovatieve stadslandbouw leeft onder andere van tonen wat ze doet; rondleidingen, diners op het dak tussen de groenten,… en dat valt natuurlijk moeilijk te repliceren als er honderd van die boerderijen zijn. Toch heb je dat soort inkomsten, of een functie als cateraar, nodig als je dure technieken als die daklandbouw inzet. De groenteprijzen zijn immers wat ze zijn: laag. Het probleem is ook dat die initiatieven zelden worden opgenomen in een bredere visie. Men ondersteunt ze wel, maar er komen slechts met mondjesmaat voedselstrategieën die ze een plek geven in een langetermijnplan. En dan nog missen die vaak de middelen, de daadkracht en het beslissingsrecht om een visie voor een duurzamer, lokaal voedselsysteem substantieel uit te werken. Dat werkt remmend, omdat de initiatieven zo niet in een beweging of visie passen."

Gebrek aan visie

Zelf gelooft Prové veel meer in de inzet van peri-urbane gronden voor korteketenlandbouw. “En dan is die CSA-aanpak, waarbij burgers in ruil voor een jaarabonnement oogstrecht krijgen, wel een economisch leefbare aanpak. Twee hectare is al genoeg om op die manier groenten, fruit en aardappelen voor ongeveer 350 mensen te telen, en een boer een vast inkomen te geven. Ik denk dus dat je beter aandacht hebt voor dat soort lokale en duurzame landbouw in de stadsrand, en daar probeert gronden voor te vrijwaren.”

“Daar ontbreekt het ons nu immers aan”, zegt Prové nog. “Steden en gemeenten doen lang niet altijd heel veel moeite om landbouwgrond te behouden. Men wil wel iets doen rond lokale en duurzame voeding, maar dat daar ook grond voor nodig is, beseft men veel minder.” Een voorbeeld daarvan is hoe het Gentse OCMW een hoop landbouwgrond in Zeeuws-Vlaanderen van de hand deed. In plaats van dat te verkopen aan individuele boeren, verkocht ze dat in zijn geheel aan een grote industrieel. 

“Tja, dan haalt het niet veel uit dat je als stad een symbolisch urban farmingproject mee helpt opzetten natuurlijk. Het ontbreekt ons wat dat betreft echt al te vaak aan visie: als binnen twintig of dertig jaar die stadslandbouwbenaderingen zouden kunnen worden opgeschaald, zal er misschien geen grond meer voor beschikbaar zijn en is het niet meer mogelijk om nog voeding uit de buurt te kopen."

"Stadslandbouw kan mensen doen inzien waar hun voedsel vandaan komt, en het belang van kortere ketens benadrukken. Qua productie in de stad ga je nooit meer dan 2 à 3 procent van het totale voedselvolume halen"

Meer dan marktlogica

“En toch, als ik het economisch bekijk, zie ik in stadslandbouw niet zo’n heel groot potentieel”, blijft Van Huylenbroeck overtuigd. “Urban farming kan evenwel van belang zijn op het vlak van bewustmaking. Stadslandbouw kan een grote rol spelen om mensen te doen inzien waar hun voedsel vandaan komt, en het belang van kortere ketens te benadrukken. Zo krijg je wel een markt binnen de eigen grenzen. Maar qua productie in de stad ga je nooit meer dan 2 à 3 procent van het totale voedselvolume halen.”

“Dat hoeft ook niet”, countert Prové. “Stadslandbouw heeft vaak ook zeer waardevolle andere maatschappelijke functies. Ik denk maar aan hoe het mensen in armoede toch van gezonde voeding kan voorzien, en hoe het zo ook ongezonde eetgewoontes, of stijgende gevallen van diabetes en hart- en vaatziekten verhelpt. Je ziet ook dat het de jobtevredenheid van landbouwers ten goede komt, aangezien ze meer waardering voelen, meer contact met de klant hebben en meer zeggenschap over de prijs hebben omdat de klant ook bereid is net iets meer te betalen. Je mag stadslandbouw niet enkel met de standaarden van de huidige marktlogica evalueren, want daarmee breng je niet alle extra waarden in kaart. Ik denk dat we als maatschappij moeten nagaan of we die extra waarde willen. En als het antwoord ja is, moeten we die waarde ook ondersteunen met extra middelen."

Stadslandbouw op een dak in Rotterdam.

Transparantie graag

“Het is een win-winsituatie”, benadrukt Prové. “Vaak wordt gedacht dat stadslandbouw de traditionele landbouw, die inderdaad duurzamer moet worden, moet vervangen, maar daar gaat het niet om. Ze moet die aanvullen. Het is onmogelijk om al ons voedsel in de steden te gaan produceren – en dat moeten we dan ook vooral niet ambiëren.” Frank Nevens treedt Prové bij.

“Het belang van stadslandbouw zit hem in de betrokkenheid die de burger opnieuw krijgt bij wie zijn voedsel kweekt en hoe dat gebeurt. Want ons landbouwsysteem zoals dat is gegroeid, met zijn lange afstanden en vele tussenschakels, is niet alleen allesbehalve duurzaam geworden, het ontbreekt in grote mate de zo nochtans broodnodige transparantie. De sociale dynamiek die urban farming vertoont, is in die optiek dan ook wellicht belangrijker dan het aspect van voedselproductie an sich. Wanneer door grotere nabijheid en betrokkenheid de consument weer meer bewust wordt van de wijze waarop zijn voeding geproduceerd wordt, kan dat ook aan het grootschalige landbouwgebeuren – dat ongetwijfeld nodig zal blijven – de impuls geven om transparanter en duurzamer te gaan werken.”

Bronvermelding