Deze website gebruikt cookies. Ik ga akkoord met de privacy policy
OK

Eerste hulp bij chemofobie

Wie het gezondheidsnieuws een beetje volgt, ontwaart in alles een potentiële gifbom. Het gevaar schuilt in voedsel vol E-nummers en pesticiden, in plastics en in speelgoed. Hoe houd je het hoofd koel tussen meer dan honderdduizend chemische stoffen?

Dieter De Cleene

Redacteur voor Eos - schrijft vooral over milieu, landbouw en voeding.

Anti-aanbakpannen, regenjassen, ballonnen, schoonmaakmiddelen, kunstgras, speelgoed, roomijs, ontbijtgranen, chocopasta … Wie er de krantenarchieven op naslaat, stoot op een resem alledaagse producten en voedingsmiddelen die schadelijke, vaak kankerverwekkende stoffen bevatten. En het gaat verder dan dat. De stoffen zouden zelfs in ons lichaam zitten. ‘Kinderen komen vervuild met een cocktail van giftige chemicaliën ter wereld’, zegt Baskut Tuncak, die voor de Verenigde Naties werkt rond gevaarlijke stoffen.

Ook ngo’s winden er geen doekjes om. ‘Van leerstoornissen tot autisme, diabetes en kanker. Een duizelingwekkend aantal ziektes en afwijkingen neemt toe. Kinderen zijn vandaag zieker dan een generatie geleden’, aldus het Pesticide Action Network (PAN). ‘We worden constant blootgesteld aan een cocktail van gevaarlijke chemicaliën’, waarschuwt ook Greenpeace.

Geen wonder dat in een recente peiling bij 28.000 Europeanen 65 procent van de ondervraagden aangaf zich zorgen te maken over gevaarlijke chemische stoffen. Iedereen hoopt lang en gezond te leven, en uiteraard wil niemand zijn bloedjes van kinderen opzadelen met allerlei chemische troep. Maar de bezorgdheid slaat soms door. En daar is niemand bij gebaat.

Via de anti-aanbaklaag in pannen zouden we schadelijke stoffen binnenkrijgen.

Slechte reputatie

In zijn boek Fighting Chemophobia trekt de Australische chemieleraar James Kennedy van leer tegen chemofobie, de ‘irrationele angst voor chemische stoffen’. Die spruit volgens hem voort uit onze aangeboren hang naar de natuur. Het is de ingebakken natuurliefde die ervoor zorgt dat we tot rust komen in bossen en berglandschappen, dat we van houten vloeren en granieten keukenbladen houden én dat we in de illusie verkeren dat ‘natuurlijk’ beter en veiliger is dan ‘chemisch’ en ‘synthetisch’.

Daar komt bij dat we bijzonder slecht zijn in risico’s inschatten. We overschatten bedreigingen die zeldzaam en nieuw zijn en waar we zelf weinig vat op hebben. ‘We gaan raar met risico’s om’, schreef de Nederlandse arts Joost Zaat rond de jaarwisseling in De Volkskrant. Ouders zijn bang zijn voor metalen in vaccins en we vrezen ‘een beetje fipronil in eieren waar werkelijk niemand ook maar een piepklein beetje buikpijn van heeft gekregen’. Maar vuurwerk vormt geen enkel probleem. Rond het jaareinde slaan de fijnstofmeters tilt en draaien spoedartsen en oogchirurgen overuren. Het is een typisch voorbeeld van een risico dat we onderschatten omdat we het leuk vinden en zelf in de hand hebben – al telt die hand nadien soms enkele vingers minder.

Het sentiment over chemische stoffen wordt door dezelfde logica gestuurd, denkt Kennedy. ‘Mensen gooien alles op een hoop’, zegt hij via Skype. ‘Ik wil niet beweren dat alle chemische stoffen onschadelijk zijn, maar angst is nergens voor nodig.’ Kennedy betreurt de slechte reputatie van chemicaliën – stoffen in de zin van ‘synthetisch’ en ‘door de mens gemaakt’, want voor de chemicus zijn alle stoffen chemisch. ‘Dat onze levensstandaard zo spectaculair en snel is toegenomen, is voor een groot stuk te danken aan de chemie. Je daartegen verweren is een stap achteruit zetten.’

‘Chemofobie doet jonge ouders extra geld uitgeven voor producten die niet beter zijn’

Angst en stress

De markt speelt handig in op onze chemie-angst. ‘Nature is nice’, staat op de granenrepen in mijn supermarkt. De vraag naar biologische voeding en ‘natuurlijke’ producten groeit, voedingstechnologen zoeken naar alternatieven voor smaak-, kleur-, en bewaarmiddelen alsof ze de nieuwe remedie tegen kanker zijn. Allemaal om exact hetzelfde product te kunnen aanbieden, maar dan zonder E-nummers op het etiket. Want de consument lust die niet langer.

Zelfs Unilever, een grote producent van babyverzorgingsproducten, bracht een ‘natuurlijk’ gamma op de markt, met ingrediënten ‘voor 99 procent van natuurlijke origine’. Zijn die beter of veiliger dan de standaardproducten van hetzelfde merk? ‘Al onze producten zijn volkomen veilig’, zegt een woordvoerder. ‘Of een product beter is, is subjectief. We hebben deze lijn ontworpen omdat we zien dat sommige mensen meer natuurlijke producten verkiezen.’

Het is nog een reden waarom chemofobie volgens Kennedy moet worden bestreden. ‘Chemofobie veroorzaakt onnodige stress. In de eerste plaats bij jonge ouders, die er het vatbaarst voor zijn. Het doet mensen extra geld uitgeven voor producten die niet beter zijn. Ik vind het op zich niet erg als mensen uit de middenklasse hun geld aan ‘natuurlijke’ producten willen spenderen. Wel problematisch wordt het als iemand die dat financieel niet kan zich schuldig voelt omdat hij dan tekort zou schieten als ouder. Dat is schadelijker dan de potentiële gevolgen van bepaalde chemische stoffen.’

Verschillende studies wezen er al op dat de angst om allerlei ziektes te krijgen een niet te verwaarlozen impact kan hebben. Al moet die, net als de gevaren van alledaagse producten, ook weer niet overdreven worden.

Giftig is niet zo giftig

In de toxicologie bestaat een basisprincipe dat stelt dat de dosis het vergif maakt. Toen twee jaar geleden sporen van de onkruidverdelger glyfosaat werden aangetroffen in roomijs van Ben & Jerry’s en kort daarna in bier was dat groot nieuws. De aangetroffen dosissen lagen duizend keer lager dan de hoeveelheid die je dagelijks mag binnenkrijgen zonder gevaar voor de gezondheid. Om die norm te overschrijden, zou je op één dag 290.000 potjes ijs moeten eten en duizend liter bier achterover slaan. Alleen kreeg dat heel wat minder aandacht in de media.

De glyfosaatresten die een Amerikaanse milieubeweging onlangs in ontbijtgranen aantrof, overschreden wél de veiligheidsnorm. Het is te zeggen: ze overschreden een norm die de onderzoekers eerst zelf hadden bepaald, en die ruim onder de officiële ondergrens lag. De activisten bedienden zich nog van een andere trucje om mensen de stuipen op het lijf te jagen: door de gevonden dosissen uit te drukken in een zo klein mogelijke eenheid, leken ze groter.

‘Plastic maakt kleuterklas giftig’, kopte een krant nadat wetenschappers van de VUB in de lucht in kleuterklassen enkele hormoonverstorende stoffen hadden aangetroffen. Ook in dat geval bevonden de gemeten concentraties zich ver onder de toegelaten waarden. Daar hoort weliswaar de kanttekening bij dat peuters ook op andere manieren aan soortgelijke stoffen worden blootgesteld. Dan nog lijkt het wat voorbarig om jonge ouders met knikkende knieën naar de schoolpoort te sturen.

En wat met de honderden chemische stoffen die onderzoekers aantreffen in mensenlichamen? Zware metalen, waaronder cadmium, kwik en arseen, pcb’s, weekmakers uit plastic, brandvertragers en pesticiden: er gaat wat rond in dat vege lijf van ons. Ook in moedermelk zitten stoffen als dioxines en pcb’s. ‘Als moedermelk een commercieel product zou zijn, zou het niet op de markt worden toegelaten’, zegt milieu-epidemioloog Tim Nawrot (UHasselt). Nawrot haast zich om te benadrukken dat borstvoeding desalniettemin de beste keuze blijft. ‘De voordelen overtreffen de nadelen.’

Om te kunnen bepalen welk risico je loopt door een gevaarlijke stof in je lijf, heb je informatie nodig over de dosis en de mate van blootstelling. Maar in elk geval leidt de loutere aanwezigheid van gevaarlijke stoffen niet automatisch tot gezondheidsschade. ‘Onze lever weet wel raad met een beetje vergif’, zegt toxicoloog Jan Tytgat (KU Leuven).

'We worden niet ziek van de bewaarmiddelen, kleur-, smaak- en zoetstoffen in bewerkte voeding, maar van het teveel aan vet, suiker en zout.'

Druppel in een zwembad

Door gevoeligere chemische analysetechnieken zijn we steeds beter in staat om de aanwezigheid van allerlei stoffen vast te stellen. We kunnen stoffen opsporen die voorkomen in concentraties van slechts enkele deeltjes per miljard, te vergelijken met een druppel in een Olympisch zwembad.

Daarnaast kunnen wetenschappers allerlei biologische processen en veranderingen in ons lichaam beter meten. Ze vinden verbanden tussen de aanwezigheid van bepaalde stoffen in ons lichaam met ontstekingsreacties en de lengte van onze telomeren, een indicator voor veroudering. Dat heeft als voordeel dat we mogelijke gezondheidseffecten vroeg achterhalen.

Maar er is ook een nadeel, namelijk dat het onduidelijk is hoe ernstig het effect op lange termijn echt zal zijn. ‘Als we het over gezondheidseffecten hebben, gaat het steeds minder over ziekte en vaker over veranderingen in cellen’, zegt toxicoloog Martin van den Berg (Universiteit Utrecht). Daarmee wil ik niet zeggen dat die veranderingen niet relevant zijn, maar de stap naar ziekte wordt soms al te snel gezet.

De gezondheidseffecten van onze blootstelling aan chemische stoffen bepalen is verre van eenvoudig. Dat we aan veel stoffen tegelijk worden blootgesteld, maakt het moeilijk de invloed van één stof te onderscheiden. Daarnaast is het lastig om onze blootstelling in het dagelijks leven te bepalen, en komen gezondheidseffecten zoals kanker pas na lange tijd aan het licht.

Interventiestudies, waarbij een groep proefpersonen wordt blootgesteld aan een stof, en een andere groep niet, zijn het best geschikt om oorzaak-gevolgrelaties te achterhalen. Alleen zijn die doorgaans uitgesloten, onder meer omdat je niemand moedwillig wil blootstellen aan een potentieel schadelijke dosis van een stof.

Dan moeten wetenschappers een beroep doen op dierproeven en epidemiologisch onderzoek, dat verbanden zoekt tussen de blootstelling aan bepaalde stoffen en gezondheidseffecten, maar de oorzakelijkheid van die verbanden niet kan aantonen. ‘Het is goed je te realiseren dat onheilsberichten vaak op dit soort onderzoek met beperkte bewijskracht berusten’, zegt Tytgat.

Voorzichtig met voorzorg

Door de complexiteit van de materie is onomstotelijk bewijs vaak erg moeilijk te leveren. Er zijn talrijke voorbeelden van stoffen die aanvankelijk veilig werden geacht, maar dat bij nader inzien niet bleken te zijn. De verhalen over asbest, DDT, lood in benzine en di-ethylstilbestrol (DES) zijn bekende. Niet zelden werkten de producenten van de stoffen in kwestie groeiend inzicht in de gevaren tegen. Experts van het Europese Milieuagentschap wijzen er in het rapport ‘Late Lessons From Early Warnings’ op dat wachten op harde bewijzen maatregelen meermaals heeft vertraagd, met meer slachtoffers tot gevolg.

Vaak zijn we aangewezen op de inschatting van experts die alle onderzoek wikken en wegen. Meningen over risico’s kunnen dan verschillen. Zo is het Europese Voedselveiligheidsagentschap (EFSA) van oordeel dat onze blootstelling aan de hormoonverstoorder bisfenol A zo laag is dat ze geen risico inhoudt. Andere experts zijn het daar niet mee eens.

Bij onzekerheid over gezondheidsrisico’s roepen deskundigen vaak het voorzorgsprincipe in. Dat stelt dat een gebrek aan wetenschappelijke zekerheid over schadelijke gevolgen geen reden mag zijn om geen maatregelen te nemen die zulke gevolgen voorkomen. ‘Het voorzorgsprincipe is zoals moederdag: je kan er eigenlijk niet tegen zijn’, schrijft de Nederlandse chemicus Jaap Hanekamp met enige ironie. ‘Wat is er immers tegen het voorkomen van schade?’

Critici wijzen erop dat aan het voorzorgsprincipe eveneens risico’s verbonden zijn. Ook iets niet doen, kan nadelen hebben. Neem vlamvertragers, die onder meer in meubels, textiel en elektronica zitten. Sommige worden in verband gebracht met hormoonverstoring, kanker en effecten op het immuunsysteem en de ontwikkeling. Anderzijds doen ze precies wat de naam doet vermoeden: brand vertragen. Zo redden ze levens.

Een stof verbieden is bovendien niet altijd een oplossing. Zo waarschuwden experts al dat bisfenol S niet noodzakelijk veiliger is dan het bisfenol A dat het vervangt. Alles heeft een prijs, stellen de koele minnaars van het voorzorgsprincipe. Al te gretig het principe inroepen bij het geringste risico kan contraproductief zijn en slorpt geld en tijd op. Het is dan de vraag of we geen grotere gezondheidswinst kunnen boeken door onze energie in iets anders te stoppen.

Wetenschappers troffen enkele hormoonverstorende stoffen aan in kleuterklassen.

Relativeren

Sowieso is het goed je prioriteiten op orde te hebben. We worden niet ziek van de bewaarmiddelen, kleur-, smaak- en zoetstoffen in bewerkte voeding, maar van het teveel aan vet, suiker, zout en alcohol. Dat we te weinig groenten en fruit eten, is een groter probleem dan de pesticidenresidu’s die erop zitten.

‘Bezorgdheid om residu’s mag geen reden zijn om minder groenten en fruit te eten’, klonk het recent nog in het editoriaal van het vakblad JAMA Internal Medicine. ‘Eet bio als je je daar goed bij voelt’, zegt Martin Van den Berg. ‘Maar doe het niet om 120 te worden, en weet dat er geen harde wetenschappelijke onderbouwing voor is.’

Epidemioloog Luc Bonneux is al jaren een kritische stem in het debat over gezondheid en is allergisch voor bangmakerij. ‘Enkel door historische feiten volstrekt te negeren kan je beweren dat het leven vroeger gezonder was.’ Dat neemt natuurlijk niet weg dat het altijd nog beter kan, bijvoorbeeld door in de mate van het mogelijke je blootstelling aan schadelijke stoffen te beperken.

‘De aandacht die we daaraan schenken, zou in verhouding moeten staan tot het risico’, vindt Bonneux. ‘Wie bezorgd is om de gezondheid van zijn kinderen, zorgt er beter voor dat ze genoeg buiten spelen, zich veilig in het verkeer begeven, gezond eten, niet (mee)roken en niet dik worden. Je kan daarbovenop proberen om allerlei hypothetische risico’s uit te sluiten, maar het is goed te beseffen dat die veel kleiner zijn, en dat nul risico niet bestaat.’

Veiligheid is niet helemaal gewaarborgd

Ook vandaag nog worden stoffen uit veiligheidsoverwegingen van de markt gehaald of aan banden gelegd. Wat garandeert dat de stoffen die vrij beschikbaar zijn wél veilig zijn?

Een bedrijf dat een nieuwe stof op de markt wil brengen, moet gegevens verstrekken over de veiligheid voor mens en milieu. De Europese REACH-wetgeving (Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals) probeert de eigenschappen en gevaren van die stoffen te beoordelen. Momenteel zitten meer dan 146.000 stoffen in de database van het Europese Chemie-agentschap (ECHA), waarvan er bijna 22.000 in hoeveelheden groter dan één ton per jaar worden geproduceerd. Als uit zo’n evaluatie blijkt dat de stof niet veilig kan worden gebruikt, dan kunnen overheden ze verbieden.

Die procedure is voor verbetering vatbaar. Een onderzoek uitgevoerd door het Duitse Bundesinstitut für Risikobewertung (BfR) vond dat in een derde van de ingediende dossiers verplichte informatie ontbreekt. Ook het ECHA zelf gaf al aan dat de dataverzameling beter moet. Het instituut is wettelijk verplicht om minstens 5 procent van de ingediende dossiers grondig door te lichten. Dat gebeurt in de eerste plaats met stoffen waaraan de hoogste risico’s verbonden zijn. Meer is met de huidige middelen niet mogelijk, klinkt het bij het ECHA, dat erop wijst dat het aan de lidstaten zelf is om bedrijven sancties op te leggen of stoffen van de markt te weren.

Ook wat bedrijven verplicht moeten onderzoeken, kan beter. Verschillende toxicologen geven aan dat producenten meer aandacht moeten besteden aan de effecten van stoffen tijdens de vroege levensfasen. ‘Subtiele effecten op de hormoonhuishouding, het immuunsysteem of de hersenontwikkeling komen bij de huidige veiligheidsevaluaties te weinig aan bod’, vindt toxicoloog Majorie van Duursen (UU). Het is dus niet uitgesloten dat in de toekomst nog stoffen verdwijnen of normen worden aangescherpt.

‘Het huidige evaluatiesysteem zoekt een balans tussen de voordelen die nieuwe stoffen ons kunnen bieden en het vermijden van mogelijke nadelen’, zegt Lode Godderis (afdeling Milieu en Gezondheid, KU Leuven). ‘Het is een grote stap voorwaarts, maar niet waterdicht.’ Godderis pleit daarom voor een betere opvolging van stoffen nadat ze op de markt zijn, zoals dat ook met geneesmiddelen gebeurt. ‘We hebben lessen getrokken uit het verleden: de kans dat een gevaarlijke stof toch op de markt komt is kleiner dan vroeger. Maar ze is niet nul.’

Bronvermelding