Deze website gebruikt cookies. Ik ga akkoord met de privacy policy
OK
Milieu

Als een 'ploeg' door de zeebodem: wat is de impact van sleepnetten?

Bodemsleepnetten hebben een grote impact op het zeeleven. Hoe zit dat? En zijn er goede alternatieven?

Toon Lambrechts

Journalist - Heeft een sterke interesse in het raakpunt tussen wetenschap en ecologie.

Platvissen zoals schol en tong leven op en in de zeebodem, waardoor ze moeilijker te vangen zijn dan vissen die in scholen de open zee opzoeken. Bodemsleepnetten zoals de boomkor zijn de efficiëntste vismethode voor deze soorten, maar ze hebben een grote impact op het leven in zee. De netten, voorafgegaan door een zware wekkerketting die de vissen moet opschrikken, woelen de zeebodem om en zijn weinig selectief in de zeedieren die ze opvissen. Het verstoren van de zeebedding heeft ingrijpende gevolgen voor het ecosysteem op de bodem.

De impact van sleepnetten hangt sterk af van het type zeebodem. Rotsige bodems zijn op zich al een moeilijke omgeving voor het zeeleven, omdat ze minder voedselrijk zijn dan een zanderige bodem. Veel zeedieren hechten zich aan de rotsen om niet weggespoeld te worden. Dat type bodems is erg kwetsbaar, maar dat zijn niet de visgronden waar op schol en tong wordt gevist.

Zandbodems op grote diepte zijn eveneens gevoelig voor verstoring. In de Europese wateren geldt daarom een verbod op het gebruik van sleepnetten op dieptes van meer dan 800 meter. Zanderige bodems dichter bij de kust, waar de getijden voelbaarder zijn, zijn minder vatbaar voor verstoring door sleepnetten. Dat geldt ook voor bodems op plekken waar sterke stromingen overgaan. Die bodems kennen van nature veel verstoring, dus de gemeenschap aan fauna en flora is aangepast aan beroering van de ondergrond.

Hoewel bestanden van enkele commerciële vissoorten zoals schol zich het afgelopen decennium hebben hersteld, is de biodiversiteit in de Noordzee sterk achteruitgegaan. Een onderzoek van het WWF laat zien dat de populaties van de ongeveer 140 soorten die in de Noordzee voorkomen gemiddeld met dertig procent zijn afgenomen. Die daling gaat niet in gelijke mate op. Vooral bodemsoorten doen het slecht, zoals schelpdieren, kreeftachtigen en zee-egels. Bij vissen die leven in open water tekent die teruggang zich veel minder scherp af. Dat verschil wijst erop dat de gevolgen van de boomkorvisserij zich nog altijd laten voelen, ondanks dat de visserijdruk is afgenomen.

Onder invloed van sleepnetten neemt niet alleen de biodiversiteit af, ook de samenstelling van het leven op de zeebodem, het zogenoemde betisch ecosysteem, verandert. Dieren die lang leven en zich op een traag tempo voortplanten, zoals haaien en roggen, doen het slecht. Ook soorten die structuren bouwen, oesters of kokerwormen bijvoorbeeld, lijden onder verstoring. Kortlevende soorten doen het wel goed in bodems met veel dynamiek. Die soorten weten omgewoelde zeebodems weer snel te koloniseren.

Het besef dat sleepnetten de zeebodem verstoren, drong maar langzaam door onder vissers en leidt nog steeds tot discussies met natuurbeschermingsorganisaties. De ervaring van vissers geeft een ander beeld. Vaak vangen ze op plekken die intensief bevist worden met de boomkor net meer platvissen. Dat komt omdat die snelgroeiende soort het erg goed doet op de verstoorde bodems, en net deze soorten vormen de prooidieren van platvis. Het verdwijnen van langlevende soorten toont aan dat bodemvisserij wel degelijk zware gevolgen heeft voor het levensweb op de bodem van de Noordzee.

Geen ontsnappen aan

Sleepnetten zijn niet selectief. Alles wat niet door de mazen van het net weet te glippen wordt aan boord gehaald, ook vissen en andere soorten zeedieren die voor vissers geen waarde hebben. Bij soorten die in scholen zwemmen door de open wateren van de zee, zoals haring, vormt die bijvangst geen grote problemen Door met sonar gericht scholen op te sporen vermijden vissers veel ongewenste vangst. Het percentage bijvangst in dit type visserij bedraagt ongeveer vijf procent.

Bodemsleepnetten zoals de boomkor zijn een ander verhaal. Deze types netten slepen over de bodem van de zee, met als doel platvissen maar ook garnalen of sommige soorten kreeften te strikken. Omdat het leven op de zeebodem diverser en rijker is, belanden er heel wat andere zeedieren in deze netten, zoals zeesterren, zee-egels, krabben, zachte koralen en verschillende soorten schaaldieren. Vissers kunnen niets met deze dieren, maar vaak overleven ze de netten niet. Ook grotere soorten zoals haaien en roggen lopen het risico als bijvangst te eindigen.

Sluitende cijfers over de omvang en de aard van bijvangst zijn er niet. Het Europees Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) schat het volume teruggegooide vis in de Noordzee jaarlijks 140.000 tot 220.000 ton, een erg ruwe schatting. In de platvisserij maakt bijvangst zo'n veertig procent van het vangstvolume uit. Dat cijfer neemt echter enkel ongewenste en ondermaatse vissen zoals schol, tong, schar, wijting, hondshaai en zeeduivel in rekening. Ongewervelde zeedieren, waaronder krabben en schaaldieren, zijn daarbij niet meegerekend.

Een groot deel van de bijvangst in de platvisserij bestaat uit ondermaatse exemplaren, vissen die te jong en dus te klein zijn. Europa legt minimummaten op voor vis. Voor schol ligt die op 27 centimeter, al zijn er afwijkingen in bepaalde regio's. Jonge schol eindigt echter vaak als bijvangst in de tongvisserij. Tongvissers werken met netten die een maaswijdte hebben van tachtig millimeter. Zo kan jonge tong ontsnappen, maar schol, die vaak op dezelfde plekken zwemt als tong, heeft het daar moeilijker mee. De schol is anders van vorm, meer driehoekig, en stugger. Jonge schollen glippen dus niet zo makkelijk door de mazen.

Bij de tongvisserij kan de bijvangst van te jonge schol soms wel oplopen tot een kwart van de vangst.

Alles aan land

Een belangrijk en controversieel element in de herziening van het Europees Gemeenschappelijk Visbeleid in 2014 is de zogenaamde aanlandingsplicht. Die verplicht vissers om alle vissen waarvoor quotaregelingen gelden aan land te brengen, ook te kleine, ondermaatse exemplaren of soorten waarop vissers zich niet richten. Een fundamentele ommezwaai, want voorheen gold de regel om ondermaatse vis en andere bijvangsten zo snel mogelijk weer in het water te gooien.

Het doel van deze maatregel is om vissers te stimuleren om bijvangsten zoveel mogelijk te beperken en zo verspilling en onbedoelde schade aan het mariene milieu te beperken. De aanlandingsplicht geldt niet voor dieren waarop niet gevist wordt zoals zeesterren of sommige schaaldieren. Die mogen wel nog overboord gegooid worden. De maatregel werd in fases ingevoerd, en sinds 2019 geldt de aanlandingsplicht ook voor de vangst van schol en tong.

De aanlandingsplicht kan maar op weinig begrip rekenen binnen de platvisserij. De extra vis die mee aan land moet vraagt ruimte en extra mankracht om te verwerken. De aanlandingsplicht kost vissers geld, en de marges in de sector zijn al krap. Ondermaatse vis die wordt gevangen mag niet verkocht worden voor menselijke consumptie, zelfs al gaat het om commerciële soorten. Het risico bestaat dat de aanlandingsplicht net voor meer verspilling en druk op de visbestanden zal zorgen. Want bij het teruggooien overleeft een deel van de bijvangst, en de rest belandt vaak in de maag van zeevogels en zeehonden en komt dus terug in de mariene voedselketen terecht. De bijvangst van jonge dieren betekent ook dat deze vissen niet meer de leeftijd zullen bereiken waarop ze zich voortplanten.

Europa voorziet een aantal uitzonderingen op de aanlandingsplicht. Als aangetoond kan worden dat de overlevingskansen van bepaalde soorten hoog genoeg is, mag teruggooien wel. Hoeveel vis er dan zou moeten overleven om een vrijstelling te krijgen, is echter niet duidelijk vastgelegd en de nodige kennis ontbreekt Onderzoek naar het overleven van bijvangst is ook niet eenvoudig. Er zijn grote verschillen tussen soorten en de omstandigheden van de vangst, en een aantal onzekerheden valt haast niet te becijferen. Vis die wordt teruggezet overleeft bijvoorbeeld het moment van vangst en teruggooi misschien wel, maar is vaak gewond of verzwakt, en dus een makkelijke prooi voor zeehonden of zeevogels.

Hoe zullen populaties zeevogels zoals meeuwen of jan-van-genten en zeehonden op het verbod op teruggooi reageren? Die soorten hebben, net als aasetende zeebodemdieren, zich al die jaren tegoed kunnen doen aan teruggegooide vis en zeedieren. Naar schatting een vierde van de vangst die vissers overboord gooiden kwam in de maag van zeevogels terecht. Zij zullen dit rijke banket behoorlijk missen.

De aanlandingsplicht zou vissers moeten stimuleren om bijvangst te beperken. Voor de bodemvisserij ligt dat moeilijk. Platvissen zwemmen niet in scholen, maar leven individueel op de zeebodem, waar ze zich vaak nog eens ingraven. Vissen op deze soorten zonder bijvangst is haast onmogelijk. Er zijn een aantal technische aanpassingen, maar hun impact is beperkt. Grotere mazen of ontsnappingsgaten in het net helpen, maar vissers verliezen dan ook een deel van de gewenste vangst. Het in kaart brengen van gebieden op zee waar bijvangst hoger ligt en het tijdelijk sluiten van deze zones zijn een optie. De pulskorvisserij leverde minder bijvangst op, maar die piste is voorlopig van tafel.

De aanlandingsplicht stelt de visserij voor een hele reeks nieuwe uitdagingen. Een ervan is de vraag wat te doen met de ongewenste vis. Ze kunnen onder meer verwerkt worden tot vismeel, veevoer, of het onttrekken van stoffen gebruikt in cosmetica of voedingssupplementen. De meest realistische optie voor de relatief kleine Belgische visserij is vissilage, een procedure waarbij men viseiwitten behandelt met een organisch zuur. Het eindproduct wordt als additief aan voer toegevoegd ter verbetering van de verteerbaarheid, het eiwitgehalte en de smaak. Een aantal soorten zoals schar belanden vandaag in de bijvangst omdat er geen vraag naar is. Ook het promoten meer onbekende vissen die vaak als bijvangst gevangen worden, zoals schar, kan de verspilling verminderen.

Bronvermelding