Varkens eten 1 tot 2,5 kilogram voer per dag, afhankelijk van hun leeftijd. Hoe ouder ze worden, hoe meer ze eten. De varkens krijgen meestal kant-en-klare voederkorrels of -kruimels uit de fabriek. Van het veevoeder dat Belgische fabrikanten produceren, is 55 procent bestemd voor varkens. Het voeder bestaat voornamelijk uit maïs, gerst, erwten, sojaschroot, koolzaadschroot, tarwe, bietenpulp, soms zonnebloemen, palmolie en toegevoegde voedingsstoffen waaronder mineralen en vitaminen.
Sojaschroot is een belangrijk ingrediënt omdat het eiwitrijk is en de voederwaarde van de eiwitten zeer hoog is. De varkens zetten het efficiënt om in vlees en vinden het bovendien lekker. Soja wordt voornamelijk geproduceerd in Brazilië, Argentinië en de Verenigde Staten (vanwege de goede klimatologische omstandigheden).
De teelt van soja gaat gepaard met ecologische en sociale problemen. De koolstofvoetafdruk van varkensvoer verhoogt erdoor. Niet alleen omdat het over een lange afstand getransporteerd wordt, maar vooral omdat voor de teelt van soja delen van het regenwoud in Brazilië gekapt worden. Omdat het regenwoud veel koolstof opneemt, heb je zonder woud meer CO2 in de lucht.
Dat probleem wordt aangepakt door lokale eiwitbronnen te telen in de Europese Unie, meer gebruik te maken van nevenstromen uit de voedselindustrie (bijvoorbeeld bietenpulp en koolzaadschroot) of duurzaam gecertificeerde soja te gebruiken. Toch is het niet evident om alternatieven voor soja te vinden, omdat die duurder, minder goed verteerbaar en minder lekker kunnen zijn. Dat maakt dat de totale afweging veelal in het voordeel van sojameel als voedercomponent uitdraait.
Voor de komst van intensieve veeteelt teelde de boer zelf het voer voor zijn dieren. De mest kwam terug op het land terecht: een min of meer gesloten kringloop. Vandaag importeert Vlaanderen jaarlijks meer dan een half miljoen ton soja voor verwerking in veevoer. Dat zorgt niet alleen voor een grote ecologische voetafdruk in het Amazonewoud, maar laat ook zijn sporen na op de natuur bij ons. Al dat krachtvoer nodig voor een intensieve varkensteelt zorgt voor veel mest waarvan schadelijke stoffen overblijven die terechtkomen in de bodem en rivieren, meer dan Vlaanderen kan slikken.
Door een deel van het krachtvoer uit soja te vervangen door reststromen uit de levensmiddelenindustrie kan een varkensboer de kringloop herstellen en de impact op het milieu beperken. Sinds kort wordt dat in Nederland van varkenshouders afgedwongen. Tegen 2030 moet varkensvoer in Nederland voor 75 procent bestaan uit reststromen. Vanaf 2040 is dat 100 procent.
Volgens Nevedi, de Nederlandse Vereniging van de Diervoederindustrie, halen Nederlandse varkensboeren vandaag ongeveer 65 procent van de grondstoffen voor varkensvoer uit de levensmiddelenindustrie, zoals aardappelschillen, bierdraf en bietenpulp. Dat zou nog meer kunnen zijn als het gebruik van etensresten en diermeel weer zou worden toegestaan, wat sinds de uitbraak van dierziekten als de varkenspest en mond- en klauwzeer verboden is. Zolang dat niet het geval is, zijn de nieuwe normen volgens experts in de sector onhaalbaar want te duur.
Als alleseters zijn varkens ideaal om etensresten uit de stad weg te werken. Boerderij De Herkomst in het Nederlandse Osdorp haalt wekelijks 260 kilo restproducten uit groot Amsterdam, zoals aardappelen, brood, diepvriesfrietjes en bierbostel als voer voor varkens. Die komen anders terecht bij een afvalverwerker die er biogas van maakt, maar als varkensvoer wordt er meer waarde uit de restromen gehaald. Zo zorgt de stad voor het voedsel van varkens die op hun beurt terecht komen op tafel in vooraanstaande restaurants. Op die manier houdt de Herkomst de kringkloop gesloten.
Per vleesvarken wordt er ongeveer 46,4 kWh verbruikt. Dat verbruik bestaat voor 25 procent uit elektriciteit en voor 75 procent uit stookolie. Een gemiddeld vermeerderingsbedrijf met 335 zeugen verbruikt gemiddeld 56.180 kWh per jaar. Voor een vleesvarkensbedrijf met 1.500 dieren ligt het jaarlijks verbruik op 30.800 kWh.
Het grootste deel van de elektriciteit op zowel het vermeerderingsbedrijf (50%) als het vleesvarkensbedrijf (75%) wordt gebruikt voor de ventilatie. Die is nodig voor een goede luchtkwaliteit en een aangenaam klimaat voor de varkens.
Verlichting vraagt respectievelijk 9 procent en 5 procent van het energiebudget van het vermeerderingsbedrijf en het vleesvarkensbedrijf. Motoren en pompen respectievelijk 14 en 16 procent. Onder de noemer ‘motoren en pompen’ vallen onder andere luchtwassers, die schadelijke stoffen zoals ammoniak en fijnstof uit de lucht filteren.
Tijdens de vertering maakt het varken ureum aan. Een stof die wordt uitgescheiden met de urine. In de uitwerpselen van het varken zit het enzym urease, dat wordt geproduceerd door bacteriën in de uitwerpselen. Als de urine en de uitwerpselen met elkaar in contact komen, zet het urease het ureum om in ammoniak. Dat gebeurt bij de mestopslag.
Een deel van de ammoniak wordt gasvormig, afhankelijk van onder andere de temperatuur van de mest. Dat gas kan nabij de stallen weer neerslaan op de bodem en in het grondwater. Ammoniak wordt door oxidatie in de lucht of bodem omgezet naar salpeterzuur, wat kan leiden tot verzuring. Dat is schadelijk voor onder andere bos, natuurgebieden en gebouwen. Daarnaast zorgt het ammoniak voor de zogenaamde vermesting van de bodem en het water. Onder vermesting verstaan we: een teveel aan voedingsstoffen (stikstof in het geval van ammoniak). Dat verstoort het evenwicht van het ecosysteem en kan bijvoorbeeld in water tot algenbloei en vissterfte leiden.
In 2019 stootte Vlaanderen ongeveer 41.300 ton ammoniak uit, 95 procent daarvan was afkomstig van de landbouw. De veeteelt was verantwoordelijk voor 86 procent van de landbouw-uitstoot. Tussen 2000 en 2018 daalde de totale ammoniakemissie in Vlaanderen met 28 procent en sinds 1990 zelfs met de helft. Dat zou vooral te danken zijn aan inspanningen binnen de veeteelt.
Luchtwassers in de stallen verwijderen ammoniak uit de lucht, samen met het fijnstof. Uit onderzoek van het ILVO blijkt dat zo gemiddeld 70 procent van de ammoniak uit de lucht kan gehaald worden. Nauwkeurig afgestelde systemen met een biobed, die drie van de deelnemende bedrijven in de studie gebruikten, boekten het meeste succes. Bij de biobedden wordt de stallucht van onderaf door een biobed van wortelhout geblazen. Dit systeem haalt naast meer ammoniak dan gemiddeld (90 procent) ook de onaangename stalgeur uit de lucht (tot 80 procent).
Het ammoniakprobleem kan ook aangepakt worden met speciale stallen die het scheiden van uitwerpselen en urine vergemakkelijken, bijvoorbeeld met een opvangsysteem met een hellende vloer, waar de mest op blijft liggen en de urine afloopt. Het helpt ook om het oppervlak waarop de varkens hun behoefte doen, te beperken.
Een inventief idee is het varkenstoilet. Dat is een plaats in de stal die speciaal ontworpen is zodat de varkens er graag hun behoefte doen. Het toilet heeft een verticale wand, zodat de dieren zich beschut en op hun gemak voelen, en een rooster als vloer, waar de mest doorheen kan. Het varkenstoilet speelt in op het natuurlijke gedrag van de varkens, die zindelijk zijn en hun behoefte graag op een vaste plek doen. Voorlopig zit het varkenstoilet nog in een onderzoeksstadium.
Sinds 2004 zijn ammoniakemissiearme stallen in Vlaanderen verplicht bij alle nieuwbouw en grondig gerenoveerde varkens- en pluimveestallen. Het nieuwe Mestrapport meldt dat 14 procent van de varkens in Vlaanderen vandaag vertoeft in een emissiearme stal, en 17 procent in een stal met nageschakelde luchtwasser. Daarnaast moet mest vandaag ‘emissiearm’ op het land worden gebracht, door hem in de bodem te injecteren of meteen in te werken, zodat er minder schadelijke stoffen ontsnappen via de lucht.
Zonder emissiearme stallen zou er meer ammoniak in de lucht vrijgekomen zijn, maar omdat de varkensstapel blijft uitbreiden blijft de impact van nieuwe maatregelen om de emissie van ammoniak in te dijken beperkt. In 2000 was het aandeel van de veeteelt nog 50 procent van het de totale uitstoot van ammoniak in Vlaanderen, vandaag is dat 44 procent.
1 januari 2020 was het uur van de waarheid voor Nederlandse varkenshouders. Waar in Vlaanderen enkel nieuwe varkensstallen verplicht emissiearm ingericht moeten worden, geldt dit in Nederland sinds kort op alle stallen. Een varkensboer die niet aan de norm voldoet, verliest zijn vergunning. Ofwel stopt hij en krijgt hij daarvoor een saneringsbudget van de overheid, ofwel moet de boer de hoeveelheid varkens op zijn bedrijf beperken om aan de norm te geraken.
In Noord-Brabant, dé varkensprovincie van Nederland, gelden de strengste regels. In 2022 moet 85 procent van alle ammoniak die uit de varkensmest opstijgt, er worden afgevangen. Mest op de akkers moet zorgvuldig in de bodem worden geïnjecteerd zodat er zo weinig mogelijk verzurende gassen in de lucht terechtkomen, een soort kaasstolpeffect dus.
Uit ammoniak dat is neergeslagen op de bodem kan via nitrificatie het broeikasgas lachgas (N2O) ontstaan. Dat ontstaat ook bij de opslag van varkensmest. De veeteelt produceert minder lachgas dan methaan, maar lachgas veroorzaakt een krachtiger broeikaseffect. Een kilogram lachgas heeft in de atmosfeer het effect van 298 kg CO2. In 2017 was de landbouwsector verantwoordelijk voor 58 procent van de totale N2O-uitstoot in Vlaanderen. Een studie uit 2013 schat dat de Vlaamse varkenssector jaarlijks 629 ton lachgas uitstoot.
Hoewel de waterkwaliteit in landbouwgebied de laatste jaren is verbeterd, verkeert geen enkele Vlaamse waterloop volgens de Europese regels in een ‘goede ecologische toestand’, zo stelt de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) vast. In 2019 was op 38 procent van de meetpunten de norm overschreden (zie rode zones op de kaart), terwijl dat volgens Europa maar 5 procent mag zijn. Dat is 10 procent meer vervuiling dan het jaar voordien. De omvang van de veestapel is volgens het milieurapport bepalend om het tij te keren. De sector is verantwoordelijk voor meer dan 90 procent van de ammoniakuitstoot, en voor respectievelijk 61 en 44 procent van de stikstof- en fosfaatverontreiniging van beken en rivieren.
Milieu- en netwerkorganisaties als Bond Beter Leefmilieu en Natuurpunt vragen al langer een afbouw van de veestapel. De overheid en Boerenbond zetten in op nieuwe technologie en strengere normen maar willen in tegenstelling tot Nederland niet aan de veestapel raken. Volgens experts is het laag hangend fruit met dit soort ingrepen al lang geplukt en is een verdere uitbreiding van de veestapel niet langer ecologisch verantwoord: de afname van schadelijke stoffen die uit mest opstijgen, gaat te traag.
Elke nieuwe milieumaatregel is bovendien een dure uitdaging die het leven van de boer extra gecompliceerd maakt, wat de weg openlegt voor misbruik. De hoge kost voor technologieën zoals mestverwerking en luchtwassers zijn voor boeren, die nu soms al verlies maken, moeilijk door te rekenen aan de consument. De Vlaamse overheid legde in 2012 bijna 4.000 boetes op wegens overtredingen van de mestregelgeving, samen goed voor 4,3 miljoen euro.
In Europa gaan daarom stemmen op om op Europees niveau na te denken over waar en hoe we ons varkensvlees in de toekomst halen. In dit scenario past geen intensieve varkensteelt in Vlaanderen en Nederland, omdat er te weinig plaats is en de kost voor het milieu en de boer te hoog. Wel kunnen we, zoals Nederland van plan is, uitblinken in circulaire landbouw en vlees met een duurzaam label. Dat is vandaag niet mogelijk omdat de concurrentie tussen (Europese) boeren en supermarkten groot is
Een kilogram ontbeend vlees van een Vlaams varken heeft een koolstofvoetafdruk van 4,6 tot 6,4 kilogram CO2-equivalenten. Die is gelijkaardig aan de uitstoot bij de productie van kippenvlees: tussen drie en zes kilogram CO2-equivalenten per kilogram vlees. Met een afdruk tussen 22,2 en 25,4 kilogram CO2-equivalenten doet het Vlaamse rundvlees het een pak slechter. Dat valt te wijten aan de natuurlijke uitstoot van methaan bij koeien.
Bij die uitstootwaarden werd het transport vanaf het slachthuis tot bij de consument niet meegerekend. De impact van het verdere transport is beperkt. Wat je thuis met het vlees doet heeft ook een invloed op de uitstoot; de bereiding in de keuken vergt water en energie. Vlees weggooien heeft een impact omdat het betekent dat er te veel geproduceerd is.
Bij het productieproces van varkensvlees zijn de voornaamste bronnen van koolstofuitstoot de productie van voer (58 procent) en de opslag en het gebruik van mest (28 procent).
Soja heeft bijvoorbeeld een grote invloed, omdat het ver getransporteerd wordt en er voor de teelt van soja regenwoud gekapt wordt in Brazilië.
Het bewerken van de mest helpt ook om de uitstoot van broeikasgassen in te dijken (zie eerder). Het slachten van de varkens en het uitbenen van het vlees vergroten de koolstofvoetafdruk in beperkte mate. Beide activiteiten dragen samen bij tot 4 procent van de totale afdruk. Het energie- en waterverbruik van de varkenshouderij zorgen voor amper 3 procent van de totale uitstoot.
Mestbewerking: De boer kan de mest van zijn dieren bewerken, zodat er minder methaangas vrijkomt en meer nuttige voedingsstoffen bewaard blijven. Bij opslag komen nutriënten vrij, bijvoorbeeld koolstof (C) onder de vorm van methaangas (CH4).
In Vlaanderen is de populairste methode om mest te bewerken de biologische mestbewerking. Daarbij wordt de mest gescheiden in een dun, vloeibaar deel (70 tot 80 procent van het geheel) en een dik deel (20 à 30 procent). Fosfor (P) en organische stof (C) zitten vooral in het dikke deel, stikstof (N) in het dunne deel. Het dunne deel wordt aan bacteriën gevoerd. Die zetten het stikstof om in stikstofgas (N2), dat vrijkomt. Stikstofgas in onschadelijk, het maakt 79 procent uit van de lucht die we inademen. Het dikke deel kan gedroogd of gecomposteerd worden en gebruikt voor de bemesting. In de varkenshouderij wordt alle mest afgevoerd naar andere landbouwbedrijven.
Ammoniak, methaan en lachgas komen ook vrij als de landbouwer zijn akkers bemest. Uit onderzoek blijkt dat verdunde mest – een deel water, twee delen mest – minder ammoniak vrijgeeft.
Ongeveer vier procent van de milieu-impact is te wijten aan het transport van het vleesvarken van het landbouwbedrijf tot aan het slachthuis.
Een slachtrijp varken weegt gemiddeld 115 kilogram (levend gewicht). Het karkasrendement van het levend dier bedraagt 78,7 procent of 90,5 kilogram karkas. Het karkasgewicht bestaat voor 80 procent of 72,4 kilogram uit verkoopbaar vlees, 10,5 kilogram harde beenderen (gebruikt voor gelatine), 4,2 kg zwoerd en 1,8 kilogram afval (zonder economische waarde).
De delen van het varken die de slager niet als vleesproduct kan verwerken, vinden tal van andere toepassingen. In totaal zijn er wel 187 producten die varken bevatten, waaronder porselein, kogels, shampoo, verfborstels, snoep en brood. Veldverkenners maakte een mooie samenvatting.
Het Belgische label ‘Certus’ legt de nadruk op voedselveiligheid, traceerbaarheid en transparantie. Het stelt ook eisen aan de gezondheid en het welzijn van de varkens en staat in voor verstandig geneesmiddelengebruik. Ham met het label ‘Meesterlyck’ is gemaakt van Certus-gelabeld vlees of 100 procent Belgisch varkensvlees.
Het marktaandeel en het aantal kopers van Meesterlyck-ham zijn gegroeid in de voorbije jaren. In 2015, kocht meer dan de helft van de Belgische gezinnen (59 procent) Meesterlyck-ham en het marktaandeel binnen de gekookte ham is meer dan twintig procent.
Het Nederlandse onderzoeksbureau CE Delft berekende dat de prijs die we vandaag voor een stuk vlees betalen niet representatief is voor de hoge kosten die op conto van de overheid en boeren terecht komen. Bij het produceren van vlees ontstaat schade aan het milieu, het klimaat, diergezondheid en de biodiversiteit. Daarnaast betaalt de overheid mee aan het bestrijden van dierziektes en krijgt de sector subsidies. Als al die kosten in de verkoopprijzen zouden worden doorberekend, dan wordt varkensvlees 53 procent duurder, kippenvlees 26 procent en rundvlees gemiddeld 40 procent.
De meeste plastic schaaltjes voor vers vlees zijn gemaakt van plastic (PET, PP of PS) of van een combinatie van plastic en papier. De meeste plastic schaaltjes voor vers vlees en charcuterie zijn gemaakt van plastic (PET, PP of PS) of van een combinatie van plastic, folie en papier. Sinds kort mogen deze allemaal in de nieuwe PMD-zak, maar enkel als je ze losmaakt van het plastic schaaltje. Gooi plastic folie en plastic bakje dus los van elkaar in de zak. Dat maakt het achteraf makkelijker om te sorteren omdat het niet hetzelfde soort plastic is. Hetzelfde geld voor verpakkingen uit een mix van papier en plastic. Daar moet je het plastic van af halen voor de PMD-zak. Het papier moet bij het papier.
Omdat het ophaal- en recyclageproces voor die materialen niet optimaal verloopt, gaat in Europa tot een derde van het verpakkingsmateriaal verloren. Composteerbare schalen zouden een oplossing kunnen vormen, maar moeten ook aan dezelfde eigenschappen voldoen als de huidige verpakkingen. Ze moeten het vlees zo goed mogelijk vers houden en antimicrobiële eigenschappen hebben.
Momenteel loopt in Aalter een proefproject met de P+MD-zak. Dat is een vuilniszak waar plastic verpakkingen in mogen die niet thuishoren in de klassieke PMD-zak. Plastic verpakkingen van vlees of vleeswaren horen daar bij. Het project is bedoeld om te onderzoeken of er meer plastic verpakkingen verzameld en gerecycleerd kunnen worden. Ook in regio Mechelen loopt een project met roze zakken, waar zowel harde als zachte kunststoffen in mogen gegooid worden.
Voor de milieubewuste winkelganger lijkt het verspilling, die plastic verpakkingen die slechts een kleine hoeveelheid vleeswaren bevatten. Toch is het voor mensen die niet zoveel vlees eten een milieuvriendelijkere keuze. Bij grote hoeveelheden moet je er rekening mee houden dat alles op moet voor het bederft. In het geval van vlees is de ecologische impact van de productie zo groot, dat voedselverspilling na aankoop van een te grote verpakking meestal zwaarder doorweegt dan extra verpakking.