Een zeug werpt tegenwoordig gemiddeld veertien biggen. Een wild zwijn (Sus scrofa) houdt het op vier tot zeven. Het aantal biggen per worp werd opgedreven door selectief te kweken. Het probleem met zoveel biggen is dat het aantal tepels of spenen niet voldoende is toegenomen. Tien jaar geleden kreeg een zeug ongeveer tien biggen per worp en had ze twaalf spenen om hen te voeden. Vandaag werpt een zeug soms vijftien of zestien biggen, te veel voor een gemiddelde zeug met veertien spenen.
Vaak zijn er meer biggen dan spenen. Sommige varkenshouders lossen dat op door de eerste 24 uur de biggen beurtelings te laten zogen. Daarna kan een deel overgeplaatst worden naar een zeug met minder biggen. Het overplaatsen kan best gebeuren tussen de 24 en de 48 uur na de geboorte. Vroeger dan dat hebben niet alle biggen de kans gehad te zogen en de biestmelk van de moeder, met de nodige antistoffen, op te nemen. Omdat de tepelrangorde 24 tot 48 uur na de geboorte wordt vastgelegd, veroorzaakt het meer stress als de biggen later verplaatst worden. In het begin vechten de biggen om de beste tepels; de tepels vooraan geven iets meer melk dan die achteraan. Na een tijdje bestaat een vaste tepelrangorde, waarbij de sterkste biggen de beste tepels krijgen. Als de biggen daarna worden verplaatst, ontstaan er opnieuw conflicten over de rangorde.
Varkens zijn sociale dieren die in het wild in groep leven. Daarom is het belangrijk voor hun welzijn dat ze hun stal met soortgenoten delen. Vleesvarkens leven in groepen van een tiental dieren. Vroeger stonden drachtige zeugen alleen in een stal, in 2004 gold dat voor 90 procent van de zeugen. Sinds 2013 is het volgens de EU-wetgeving verplicht om ook zeugen in groep te houden, vanaf vier weken dracht tot een week voor het werpen. De zeug werpt en zoogt haar biggen in een kraamhok van ongeveer 2,4 meter bij 1,7 meter. In de stallen zijn roosters voorzien, waar de mest doorheen kan. Voer en water zijn altijd voorzien.
In tegenstelling tot Vlaanderen waar de grootte van een bedrijf bepaald wordt door het aantal dieren per varkenshouder maakt Nederland sinds 2007 daarnaast het onderscheid tussen een megastal en een reguliere stal.
Een megastal betekent dat er meer dan 7.500 vleesvarkens of 1.200 zeugen op één locatie samenhokken. Dat betekent niet per se dat al die varkens in eenzelfde stal zitten, de megastal kan evengoed verspreid zijn over verschillende afdelingen. Vandaag behoren slechts 618 Nederlandse stallen verdeeld over 326 bedrijven tot deze categorie, dat is minder dan 1 procent van alle Nederlandse varkensstallen.
Megastallen zijn niet noodzakelijk minder milieu- of diervriendelijk. Grote moderne stallen kunnen net kansen bieden, blijkt uit onderzoeken en analyses van het Nederlandse Milieu- en Natuurplanbureau en de Raad voor Dierenaangelegendheden. Door de komst van megabedrijven uitgerust met de nieuwste technologie die voldoet aan strenge normen, verdwijnen verouderde bedrijven die in de buurt liggen van natuurgebieden en woonkernen. De grootte van de stal zegt ook weinig over het dierenwelzijn. De Nederlandse dierenrechtenorganisatie Varkens in Nood zweert megastallen bijvoorbeeld niet af. Soms hebben varkens er meer ruimte, betere verluchting, zorg en entertainment dan in kleinere stallen die minder modern zijn ingericht.
De leefruimte die een varken nodig heeft is voorgeschreven in een Europese richtlijn en in een Belgische richtlijn. Het gaat over een minimum, voor het welzijn van de dieren en om ziekteverspreiding te beperken is het beter om meer ruimte te voorzien. Per vleesvarken van 85 tot 110 kilogram bijvoorbeeld, is wettelijk minstens 0,65 m2 nodig. Om de verspreiding van infecties te beperken is minstens 0,83 m2 beter. In de biologische landbouw krijgt een varken van dezelfde gewichtsklasse minstens 1,3 m2 binnen en 1,0 m2 buiten.
In Nederland liggen de eisen voor dierenwelzijn hoger dan gemiddeld in Europa, minimum 0,8 m2 per varken. Varkenvlees met 1 ster van het keurmerk Beter Leven komt van een varken dat meer plaats kreeg (1 m2 ) en meer speeltjes tegen verveling. Nederlandse bioboeren moeten hun varkens minstens 2,3 m2 plaats gunnen, er moet stro in de stal liggen en ze moeten naar buiten kunnen.
Meer dan hoeveel varkens bij elkaar of hoeveel ruimte ze elk hebben bepaalt hoe de stallen zijn ingericht en wat voor entertainment aanwezig is het welzijn van de varkens, blijkt uit onderzoek aan de universiteit van Wageningen. Vier vierkante meter voor vier varkens is veel te krap, maar dertig voor dertig varkens kan voldoende zijn. Het gaat vooral om de indeling: je moet een goede afscheiding kunnen maken tussen de plekken voor eten, slapen en mesten.
Voor het welzijn van de varkens is het juist afstellen van de ventilatie belangrijk. Te weinig ventilatie veroorzaakt een hoge luchtvochtigheid, waardoor ziektekiemen zich beter kunnen verspreiden. Bij te veel ventilatie is er wind, koelt de stal af of zijn er temperatuurschommelingen. De varkens krijgen last van oor- en ademhalingsaandoeningen en staartbijten komt vaker voor.
Varkens half ondergedompeld in een poel modderwater. Een niet goed geoefend oog zou kunnen denken aan verwaarlozing maar voor varkens is een modderpoel essentieel omdat ze snel last hebben van warmte. Varkens hebben van nature een dikke vetlaag en kunnen niet zweten. Al vanaf een temperatuur van 20 °C krijgen ze last van hittestress. Om toch af te kunnen koelen, duiken ze graag in een modderpoel, liefst samen omdat baden een sociale aangelegenheid is.
De Nederlandse dierenorganisatie Wakker Dier wil dat alle varkens in Nederland toegang hebben tot een verkoelend modderbad. Met de modderpoeltrofee zet ze elk jaar al vijftien jaar lang een biologisch varkensbedrijf in de kijker om de groei van biobedrijven te stimuleren. Dat is voorlopig de enige plek waar varkens in Nederland en Vlaanderen modder vinden. Hoewel het aantal biobedrijven toenam, maken ze maar 1 procent uit van het totaal aantal varkensbedrijven in onze regio.
Het is geen toeval dat uitgerekend de varkens zich in Orwell’s Animal Farm ontpopten tot de bazen van de boerderij. Varkens zijn erg intelligente dieren.
Ze doorstaan bijvoorbeeld de spiegeltest. Die test vertelt of dieren begrijpen wat een spiegel is en of ze die kunnen gebruiken om informatie over hun omgeving in te winnen. Tijdens de test zagen de varkens de weerspiegeling van een etensbak die achter een omheining stond. Varkens die geen ervaring hadden met een spiegel, keken er achter omdat ze dachten dat de spiegel een soort venster was. Varkens die het mechanisme van de spiegel al begrepen, wisten dat de etensbak een reflectie moest zijn en zochten de etensbak achter de omheining. De wetenschappers zagen ook dat de dieren na een tijdje begrepen dat het varkentje in de spiegel hun eigen reflectie was.
Buiten mensen doorstaan ook veel andere primaten de spiegeltest, naast olifanten, eksters, dolfijnen en de Afrikaanse grijze papegaai.
Wanneer het op intelligentie aankomt lijkt de rangorde tussen dieren glashelder: bovenaan staan wijzelf, de mens, met ons onovertroffen intellect. Een aantal treden lager staat de chimpansee, op de voet gevolgd door orang-oetans, dolfijnen en gorilla’s, om onderaan te eindigen met de slakken en de wormen. Op basis waarvan wordt zulk onderscheid gemaakt? En kunnen we dieren wel vergelijken wanneer het op intelligentie aankomt? Die vragen kwamen boven borrelen toen een oud onderzoek naar een slim varkentje nieuw leven werd ingeblazen.
Omdat varkens van nature verkenners zijn, vervelen ze zich snel. Als ze niets interessants vinden in hun omgeving, richten ze hun aandacht dan maar op de staart en oren van soortgenoten. Speelgoed leidt hun aandacht af en staat de varkens toe hun natuurlijke gedrag te vertonen. Daarom is de varkenshouder volgens de Europese wet verplicht om zijn dieren verrijkingsmateriaal te geven, zoals stro, hout of speelgoed.
Naast verveling speelt ook ras of genetische aanleg een rol bij het voorkomen van staart- en oorbijten. Varkens die minder bijten kunnen selectief gekweekt worden. In hokken met te weinig ruimte bijten de varkens elkaar ook vaker. Mannetjesvarkens of beren zijn vaker het slachtoffer van staartbijten dan zeugen, vooral gecastreerde beren (bargen in vakjargon). Andere factoren die staartbijten voorkomen zijn: voeder van goede kwaliteit, een goede gezondheid en een tochtvrije stal met een stabiel klimaat.
Soms worden de staarten verkort of gecoupeerd om bijten te voorkomen. Te kort couperen kan echter leiden tot fantoompijn. Bovendien vermoeden experts dat een kort gecoupeerde staart het bijten net uitlokt, omdat de varkens liever bijten in een recht uiteinde. Varkens met een langere staart maken er een krul mee, bij een te kort gecoupeerde staart gaat dat niet.
Het vlees van 5 tot 10 procent van de mannetjesvarkens ruikt zeer onaangenaam als het gebakken wordt. Die geur wordt berengeur genoemd en komt van nature voor bij beren die geslachtsrijp zijn. De geur is een mengeling van urine- en zweetlucht en zeer ongewenst voor sommige consumenten, hoewel niet iedereen er evenveel last van heeft. Daarnaast is het in België wettelijk verboden om vlees te verkopen met een afwijkende geur. Mannetjesbiggen worden daarom gecastreerd.
De varkenshouder castreert de mannelijke biggen in hun eerste levensweek. Met een steriel scalpel maakt hij een insnede in de balzak en duwt de teelballen naar buiten. Vervolgens snijdt hij de zaadleiders door. De wonde wordt behandeld tegen infecties en is normaal gezien na vier dagen genezen. De ingreep gebeurt zonder verdoving en is pijnlijk voor de biggen. Achteraf vertonen ze soms afwijkend gedrag gedurende enkele dagen, zoals een verminderde eetlust. De wonde kan ook ontsteken.
Zowel voor de boer als voor zijn biggen is het castreren geen aangename ingreep. Daarom wordt volop naar haalbare alternatieven gezocht. Een optie is het vaccineren of chemisch castreren van de beren. Het vaccin moet twee keer toegediend worden en werkt de ontwikkeling van de teelballen tegen.
In het Verenigd Koninkrijk worden de beren niet gecastreerd. Het kan dus dat het vlees van Britse varkens berengeur vrijgeeft. Omdat de varkens daar op jongere leeftijd geslacht worden, is de kans op berengeur kleiner dan bij ons. Alternatieven vinden voor de castratie van beren is niet makkelijk, omdat niet alleen de varkensboer zich moet aanpassen, maar ook de slachthuizen, de winkels en de consumenten.
Een lapje varkensvlees eten, moet kunnen. Dat daar voor mannelijke varkens een extra pijnlijke prijs aan vasthangt, negeren we liever. Waarom moeten die zogenaamde beren toch gecastreerd worden? Kan het dan echt niet anders? Nu er steeds meer alternatieven voor die pijnlijke praktijk opduiken, lijken de dagen van de castratie stilaan toch geteld.
Transport is voor varkens stresserend. Voor sommige is de rit naar het slachthuis de eerste keer dat ze in een vrachtwagen komen, andere kwamen zelfs nooit eerder buiten. Het transport gebeurt meestal met vrachtwagens.
De Europese Unie schrijft voor dat ‘Alle varkens gelijktijdig moeten kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding kunnen staan. Om aan deze minimumeisen te voldoen mag de beladingsdichtheid voor varkens van ongeveer honderd kilogram tijdens het vervoer niet hoger zijn dan 235 kg/m2.’
De minimumruimte die varkens krijgen kan worden vergroot onder invloed van het ras, de grootte en fysieke conditie van de varkens en afhankelijk van weersomstandigheden en transporttijd.
Varkens mogen maximaal acht of 24 uur vervoerd worden, afhankelijk van het soort voertuig. Transport mag pas langer duren dan acht uur als er voldaan is aan een aantal voorschriften. De vrachtwagen moet bijvoorbeeld een goed ventilatiesysteem hebben, zodat de temperatuur steeds tussen 5 en 30°C blijft. Ook moet er te allen tijde eten en drinken aanwezig zijn.
Bij het elektrisch verdoven wordt elk varken kort van tevoren afgezonderd van de groep en verdoofd met een elektrische schok. Het varken verliest zijn bewustzijn vrijwel onmiddellijk. Het afzonderen van het varken van de rest van de groep kan stress veroorzaken.
Varkens die verdoofd worden met CO2, gaan in een groep van twee tot zes met een lift naar een ruimte met een hoger gehalte aan CO2-gas. Het voortdrijven van de groep kan stress veroorzaken als het te snel gebeurt. Sommige slachthuizen hebben een geautomatiseerde drijfgang om de varkens te begeleiden. Hierdoor is er minder menselijk contact en daalt de stress tijdens het opdrijven. Een verdoving met een hoge concentratie CO2-gas gaat gepaard met pijn bij het ademhalen, maar bij lagere concentraties duurt de periode van ongemak langer. Door een gevoel van benauwdheid of verstikking, ademen de dieren zwaar en happen ze naar adem. Bij de CO2-methode duurt het ongeveer dertig seconden vooraleer de dieren het bewustzijn verliezen.
Na de opnames in het varkensslachthuis in Tielt zorgen ook beelden van mishandelde runderen in Izegem voor een golf van verontwaardiging. Hoe is zoiets mogelijk en valt het te vermijden? Eos-redacteur Dieter vroeg het aan enkele slachthuisinspecteurs en wetenschappers.
In België en Nederland zijn er enkele projecten die streven naar een andere manier van vlees consumeren. Concreet betekent dat dat de boer de prijs krijgt die minimaal de kostprijs van de productie dekt en dat de varkens naar hartenlust buiten in de modder mogen spelen. Voorbeelden zijn Deel een varken en Buitengewone varkens.
Nergens hebben varkens het in Europa zo goed als in Nederland. Sinds een paar jaar heeft bijna al het varkensvlees in Nederlandse supermarkten minimaal de één Beter Leven-ster, een keurmerk van de Dierenbescherming. De varkens hebben meer plaats en verplicht een uitloop, entertainment en stro in de stal. Meer ruimte en uitloop betekent meer sterren, zoals bij bioveehouderijen.
Daar profiteerden ook de Nederlandse veeboeren van. Voordien kwam het varkensvlees in de goedkopere supermarkten vooral uit het buitenland. Die leveranciers zagen de strengere eisen niet zitten waardoor nu opnieuw lokaal geproduceerd varkensvlees in de Nederlandse winkelrekken ligt. Het vlees vind je trouwens ook in België. Supermarktketen Lidl verkoopt bijvoorbeeld enkel nog varkensvlees met één Beter Leven-ster.
In een reportagereeks uit 2019 legt de Volkskrant de winnaars en verliezers bloot van strengere regels in de Nederlandse varkensteelt. De andere kant van de medaille is namelijk dat Nederland nu op twee snelheden vleesvarkens kweekt. 40 procent komt terecht in Nederlandse winkels en is duurder omdat de boer de meerkosten om aan de normen te voldoen voor een deel doorrekent aan de consument. De rest gaat naar het buitenland, waar minder strenge regels gelden rond milieu en dierenwelzijn. De Nederlandse consument moet diep in zijn portemonnee tasten maar is gerust, maar hebben de varkens en het milieu daar echt wat aan?