Deze website gebruikt cookies. Ik ga akkoord met de privacy policy
OK
Gezondheid

Wat is er mis met mega?

In de grootste kunnen meer dan tienduizend varkens en tot enkele honderdduizenden kippen, maar plannen voor exemplaren waarin meer dan
dertigduizend en een miljoen dieren passen, liggen al op tafel. ‘Megastallen’ zijn vooral in Nederland al lang geen zeldzaamheid meer, maar ze blijven weerstand oproepen. Wetenschappers zien echter ook voordelen. Eos-redacteur Dieter De Cleene schreef een artikel over de oprukkende megastallen. 

Dieter De Cleene

Redacteur voor Eos - schrijft vooral over milieu, landbouw en voeding.
'Een luchtwasser kan 90 procent van de ammoniak uit de lucht halen'

Wat is er mis met mega?

In de grootste kunnen meer dan tienduizend varkens en tot enkele honderdduizenden kippen, maar plannen voor exemplaren waarin meer dan dertigduizend en een miljoen dieren passen, liggen al op tafel. ‘Megastallen’ zijn vooral in Nederland al lang geen zeldzaamheid meer, maar ze blijven weerstand oproepen. Wetenschappers zien echter ook voordelen.  

Een betere manier om het samenhorigheidsgevoel in een buurt wat op te vijzelen dan bekendmaken dat er in de nabije omgeving een megastal zal worden neergepoot. Want samen met de schaal van de moderne veehouderij neemt ook het protest ertegen toe. Binnen de kortste keren gaan petities rond en worden comités opgericht om de komst van de ‘veefabriek’ te verhinderen. Op steeds meer plaatsen hebben politici oren naar de bezwaren van ongeruste burgers en wordt de bouw van megastallen aan banden gelegd. Omwonenden vrezen voor stank, stof en ziektes, en dan zijn er nog de implicaties voor milieu en dierenwelzijn.

Ondanks hun geringe populariteit staan er op dit moment toch al meer dan tweehonderd megastallen op Nederlandse bodem. Als de huidige trend aanhoudt, zouden dat er volgens Edo Gies van het Centrum Landschap aan Wageningen Universiteit, over twintig jaar ruim duizend kunnen zijn.

Ook in andere landen ontsnapt de landbouwsector niet aan schaalvergroting. Uit het rapport dat Gies en zijn collega’s over het fenomeen publiceerden, blijkt dat Nederland landen als Italië, Frankrijk en Duitsland op het gebied van bedrijfsgrootte moet laten voorgaan. In België loopt het voorlopig niet zo’n vaart. Op basis van cijfers van het Nationaal Instituut voor Statistiek blijken er volgens de definitie van de Wageningse onderzoekers slechts 17 bedrijven als ‘mega’ door te gaan.   

Het meeste onderzoek naar de voor- en nadelen van megastallen en megabedrijven is dan ook in Nederland uitgevoerd. Uit die studies blijkt dat de vrees van de omwonenden voor overlast niet altijd ongegrond is, maar dat er ook pluspunten aan het concept zijn verbonden.

Gewassen lucht 

Intensieve veehouderij staat bekend om haar negatieve impact op het milieu. Onder open veestallen worden mest en urine als drijfmest opgeslagen, en die sturen grote hoeveelheden ammoniak de lucht in, waarvan het grootste deel neerslaat in de onmiddellijke omgeving. Waar ammoniak in de bodem terechtkomt, leidt het tot verzuring en verstoring van plantengroei en ecosystemen. Maar net doordat megastallen zo groot zijn en aan strenge milieunormen moeten voldoen, kan de balans voor milieu en natuur positief uitvallen.

Om de milieunormen te halen moeten megastallen de modernste technologie gebruiken, die ze zich door de economische voordelen van de schaalvergroting bovendien makkelijker kunnen veroorloven. Zo kan de uitstoot van ammoniak drastisch worden beperkt met chemische luchtwassers, een soort containers waar de stallucht doorheen wordt geblazen voor hij de stal verlaat. De container is gevuld met een zure oplossing en een groot aantal kunststoflamellen die het contactoppervlak vergroten. Het zuur bindt de ammoniak en haalt die zo uit de stallucht. ‘Als zo’n wasser goed op de grootte van de stal is afgestemd en goed wordt onderhouden, dan kan 90 tot 95 procent van de ammoniak uit de lucht worden gehaald’, vertelt Nico Ogink, verbonden aan de afdeling Milieu en Veehouderij aan Wageningen Universiteit. Jammer genoeg verbruiken de wassers veel energie.

De voordelen van de technologie laten zich voornamelijk op regionaal niveau voelen, tenminste als de bouw van een nieuwe megastal gepaard gaat met het verdwijnen van kleinere stallen die geen luchtwassers hebben. ‘Door veehouderij op een beperkter aantal locaties te concentreren en op die bedrijven de emissies zoveel mogelijk te reduceren, kan je de totale emissie verminderen’, zegt Gies. Volgens een rapport van het Nederlandse Milieu en Natuur Planbureau (MNP) zou de uitstoot van ammoniak op nationaal niveau daardoor met een paar procenten kunnen dalen. Lokaal kan de vestiging van een megabedrijf dan weer wel leiden tot meer verzuring. Volgens Fred Stouthart, expert nieuwe technologieën bij de milieudienst regio Eindhoven valt dat nog te bezien. ‘Het is best mogelijk dat een uitbreiding van een bestaand bedrijf tot een megabedrijf net tot een verlaging van de uitstoot leidt.’

Een tweede potentieel milieuvoordeel van de steeds grotere wordende stallen schuilt in de verwerking van mest, een ander hinderlijk bijproduct van de intensieve veehouderij. Die kan op het bedrijf zelf worden gebruikt om energie te produceren. ‘Het probleem is dat de huidige bedrijven eigenlijk nog te klein zijn om de bestaande technieken rendabel te maken’, zegt Gies, ‘Er wordt volop gewerkt aan installaties die ook op kleinere schaal rendabel zijn, maar voorlopig moeten verschillende bedrijven nog samen aan mestverwerking doen.’

Kleine kans op grote ramp 

Zowel in Nederlandse als in Belgische landbouwgebieden liggen stallen soms op amper honderd meter van elkaar. Dat schept mogelijkheden om gezamenlijk aan mestverwerking te doen, maar dat geeft meer risico op de verspreiding van ziektes. Daar geldt net: hoe groter de afstand tussen de bedrijven, hoe beter. De rol van de bedrijfsgrootte is echter dubbel.

Uit een rapport van het Nederlandse Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) blijkt dat zoönosen – infectieziekten die van dier op mens kunnen overgaan – zoals griep en salmonella vooral bij kippen vaker voorkomen op grotere bedrijven. Meer dieren betekent immers meer potentiële slachtoffers en bovendien kunnen ziekteverwekkers langer standhouden in grotere populaties. Daarnaast wijzen de wetenschappers op het risico dat er veranderingen optreden in het erfelijk materiaal van micro-organismen. Die kunnen in  grotere groepen dieren immers langer circuleren. Griepvirussen die normaal alleen vogels ziek maken, kunnen zo ook voor de mens schadelijk worden. Ook het samen houden van kippen en varkens is wat dat betreft geen goed idee, omdat uitwisseling van erfelijk materiaal tussen verschillende virussen in varkens in uitzonderlijke gevallen tot nieuwe, potentieel gevaarlijke virustypes kan leiden.

Een tweede probleem waar de intensieve veehouderij mee kampt, is het hoge antibioticaverbruik, dat het ontstaan van resistente bacteriën zoals de ziekenhuisbacterie MRSA bevordert. Volgens de experts van het RIVM is zowel het antibioticagebruik als het voorkomen van resistentie de voorbije jaren sterk toegenomen en is er geen reden om aan te nemen dat nog verdere schaalvergroting een einde aan die trend zal maken.

Tegelijk benadrukken wetenschappers dat slim management het risico op problemen kan beperken en dat een erg groot bedrijf soms net voordelen kan bieden. ‘Zo kan een megabedrijf in verschillende compartimenten worden verdeeld waarvoor telkens ander personeel bevoegd is’, zegt Stefaan De Smet van de vakgroep dierlijke productie aan de Gentse faculteit Bio-ingenieurswetenschappen. ‘Op die manier kan je vermijden dat bijvoorbeeld op een varkensbedrijf heen en weer wordt gelopen tussen (ziektegevoelige) jonge en oudere dieren.’ Wordt een bedrijf zo groot dat een eigen slachterij rendabel is, dan wordt transport overbodig, met een daling van het risico op ziekteverspreiding tot gevolg. Verder kan in een nieuw megabedrijf de kans op ziektes kleiner zijn dan in een kleiner, oud bedrijf omdat het klimaat er beter kan worden geregeld en vogels en knaagdieren er makkelijker kunnen worden buitengehouden. ‘Grote veehouderijbedrijven besteden steeds meer aandacht aan het ziektevrij houden van de dieren,’ vertelt Geert van der Peet van Animal Sciences Group aan Wageningen Universiteit. ‘Dat kan enerzijds dankzij doordachte hygiënemaatregelen, maar ook met behulp van experimentele technieken zoals overdrukventilatie. Daarbij passeert de ingaande lucht langs een filter waarin alle ziektekiemen met uv-straling worden gedood.’  

De Nederlandse Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) verwoordt het in haar rapport over de relatie tussen megabedrijven en diergezondheid daarom zo: ‘Terwijl er in kleinere bedrijven een relatief grote kans op een relatief kleine ramp bestaat, is er op megabedrijven een kleine kans op een grote ramp.’

Kippen rapen 

De RDA heeft zich ook over het dierenwelzijn op megabedrijven gebogen en een vergelijking gemaakt met de omstandigheden op ‘gewone’ bedrijven. Volgens de wetenschappers hebben veel mensen een verkeerd, geïdealiseerd beeld van de huidige veehouderij. Bedrijven met een paar duizend varkens en enkele tienduizenden kippen zijn vandaag veeleer regel dan uitzondering en ook daar is mechanisatie sterk ingeburgerd.   Volgens de wetenschappers is niet de totale hoeveelheid dieren op een bedrijf van belang, maar wel de grootte van de groepen waarin ze leven. Zo zitten varkens doorgaans in groepen van enkele tientallen dieren. Een stal kan bestaan uit verschillende afdelingen die dan weer een aantal groepen omvatten. Zolang niet aan de grootte van de leefgroepen wordt gemorreld, maakt een grotere stal voor het individuele dier dan ook weinig verschil, besluiten de wetenschappers. Verenigingen als Milieudefensie, die fel gekant zijn tegen megastallen, vinden echter dat de huidige bedrijven met grote aantallen dieren op een beperkte oppervlakte – meer dan twintig vleeskippen per vierkante meter is niet ongewoon – niet als referentie moeten worden genomen, omdat het dierenwelzijn daar sowieso al te wensen overlaat.

Volgens sommige wetenschappers, zoals Peter Smeets, verbonden aan het Centrum Landschap aan Wageningen Universiteit, zijn dieren er op grotere bedrijven soms beter aan toe. ‘Neem als voorbeeld het ‘kippen rapen’’, zegt Smeets. ‘Als vleeskippen rijp zijn voor de slacht, gaan ze de vrachtwagen in. Enkele mannen moeten dan in een paar uur tijd tot 50.000 kippen in kratten zien te stoppen. Ik kan je vertellen dat het er dan ruig aan toe gaat en dat dat voor de dieren rampzalige ervaringen zijn. Op een megabedrijf met eigen slachterij blijft de kippen dat transport bespaard.’

Op dit moment beschikt echter nog geen enkel megabedrijf over een eigen slachtafdeling. ‘Er was een varkensbedrijf in IJsselstein waar de dieren ter plaatse werden geslacht, maar dat bleek economisch niet rendabel’, vertelt Van der Peet. De reden klinkt bekend in de oren. ‘De huidige megabedrijven zijn daarvoor nog wat te klein.’

Er zijn natuurlijk nog manieren om het leed in een iets vroegere fase van het dierenleven te verzachten. Net zoals een economisch schaalvoordeel de aanschaf van de nieuwste milieutechnologie vergemakkelijkt, zijn megabedrijven in principe in staat om meer te investeren in maatregelen die het dierenwelzijn ten goede komen, zoals vloeren die tot minder verwondingen leiden. Wetenschappers van het Nederlandse Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) besluiten in hun rapport over megastallen echter dat er weinig garanties zijn dat het schaalvoordeel het milieu of het dierenwelzijn ten goede komt. Volgens Van der Peet hangt het sterk van de ondernemer af in hoeverre dat investeringspotentieel wordt benut. ‘Elke ondernemer wil zoveel mogelijk uit zijn investering halen. Daarom is het interessanter om te investeren in diergezondheid, wat de productie ten goede komt, en in milieumaatregelen, die de maatschappelijke acceptatie bevorderen. Sinds kort stimuleert een aantal wetswijzigingen de veehouders ook om meer in welzijn te investeren, maar de praktijk leert dat de inspanningen tot nog toe zelden verder gaan dan de wettelijke vereisten.’

Stank en stof 

Voor de dieren lijken er dus weinig verschillen te zijn tussen een ‘gewoon’ bedrijf en de huidige megabedrijven, en het hangt van uw referentiepunt af of u dat een goede of een slechte zaak vindt. Maar hoe zit het met de gevolgen voor wie in de buurt woont? Dat het tot op enkele kilometers afstand van een varkens- of kippenhouderij flink kan stinken, zal niemand ontkennen. Die typische geur is het resultaat van een complex mengsel van ammoniak, zwavel en een aantal aromatische, organische verbindingen. Ook hier kan met luchtwassers een mouw aan worden gepast, al staat de techniek op dat gebied nog iets minder ver. ‘Met een biologische luchtwasser, waarin bacteriën de geurstoffen afbreken, kan de geurhinder met ongeveer de helft worden beperkt’, vertelt Ogink. ‘Door een chemische en een biologische wasser te combineren kan dat tot 80 procent worden.’   

Hoewel stank hinderlijk kan zijn en een negatieve invloed heeft op de levenskwaliteit, is de rechtstreekse impact op de gezondheid van omwonenden moeilijk aan te tonen en weinig onderzocht. Voorlopig zijn er alleen aanwijzingen dat geurhinder tot stressgerelateerde symptomen kan leiden, zoals veranderingen in het immuunsysteem. ‘Ammoniak kan schadelijk zijn’, zegt Stouthart, ‘maar dan moeten de concentraties al erg hoog zijn.’ Uit een rapport van het RIVM over de impact van intensieve veehouderij op de gezondheid blijkt echter dat de concentratie van het gas in gebieden met veel veeteelt hoger ligt, maar dat er geen gezondheidsnormen worden overschreden.

Volgens Dick Heederik van het Institute for Risk-Assessment Science (IRAS) aan de Universiteit Utrecht is over de impact van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden vrij weinig bekend. Vast staat wel dat daarbij vooral stofdeeltjes en ziektekiemen die door de bedrijven worden verspreid van belang zijn. ‘Uit een Duits onderzoek is gebleken dat bij mensen die rond veehouderijen wonen meer luchtwegklachten en longfunctieveranderingen voorkomen, maar de resultaten van die studie moeten nog worden gereproduceerd. Op dit moment loopt een studie aan het IRAS waarbij we de samenstelling van de lucht rond varkenshouderijen en gezondheidseffecten bij de omwonenden zullen bestuderen. De resultaten van die studie verwachten we eind dit jaar.’

Aangezien het grootste deel van het fijn stof dat uit een stal komt tot de minder schadelijke grovere fractie behoort, is volgens Heederik niet zozeer de hoeveelheid fijn stof op zich van belang, maar wel de samenstelling en het aandeel ziekteverwekkende micro-organismen en ‘endotoxinen’ – stukjes celwand van bacteriën die bij inademing ontstekingsreacties kunnen veroorzaken.

Biologische luchtwassers zijn volgens Ogink in staat om 30 tot 70 procent van het stof uit de stallucht te halen. ‘Daarmee verdwijnen ook de aan dat stof vastgehechte ziektekiemen. In hoeverre ze de vrij rondzwevende ziektekiemen kunnen doden is niet bekend. Experimenten hebben uitgewezen dat het met de juiste wasvloeistoffen misschien kan, maar ik vermoed dat het effect van de huidige wassers beperkt is.’

Uit onderzoek is al gebleken dat de ziekenhuisbacterie MRSA zich tot op ten minste 150 meter afstand van een bedrijf kan verspreiden, maar het is niet duidelijk in hoeverre die verspreiding ook tot besmetting van omwonenden kan leiden. Aangezien de kans op contact met MRSA snel afneemt met toenemende afstand van de stal, is het risico op besmetting volgens wetenschappers van het RIVM gering.

‘Mocht ik in de buurt van zo’n bedrijf wonen, dan zou ik mij nog het meest zorgen maken om het extra verkeer en transport,’ zegt Heederik. ‘Met bedrijven van die omvang is het platteland niet langer het platteland zoals we het vroeger kenden.’

Agropark 

Dat is ook de mening van de talrijke actiegroepen, die vinden dat megabedrijven niet in landelijk gebied thuishoren. Smeets is het daarmee eens, maar vindt dat we in het dichtbebouwde België en Nederland voorzichtig moeten omspringen met de term ‘landelijk gebied’. ‘Wat sommige mensen landelijk gebied noemen, is eigenlijk de rand van de stad.’ De landbouwexpert pleit voor een radicale omslag in de moderne landbouw. ‘De spreiding van de huidige landbouwbedrijven is nog steeds gebaseerd op principes uit de 19de eeuw’, vertelt Smeets, ‘toen landbouw nog grondgebonden was en elk bedrijf een zo groot mogelijke lap grond nodig had om voedergewassen te verbouwen en vee te laten grazen. Vandaag komt een groot deel van dat voer uit de haven van Rotterdam of Antwerpen of is het een restproduct van een andere industrietak. Het is daardoor helemaal niet handig meer om bedrijven maximaal te spreiden in het landelijk gebied. Ze moeten net op plaatsen liggen die vlot bereikbaar zijn, en nog het liefst dicht bij een haven.’

Megabedrijven zijn volgens Smeets dan ook niet het eindpunt maar een tussenstap in de transitie naar zogenoemde agroparken. ‘Intensieve landbouw is in veel gevallen een bijzondere vorm van industrie geworden. Net zoals we industrie concentreren in industriegebieden, kunnen we dat met die landbouwactiviteiten doen in agroparken. Je laat die megastallen dan niet in het buitengebied staan, maar clustert ze zoveel mogelijk en je combineert ze met andere activiteiten zoals glastuinbouw. Zo kan je de principes van de industriële ecologie toepassen, waarbij afvalstoffen en bijproducten van het ene bedrijf als grondstof en energiebron voor het andere worden gebruikt. Een eerste voorbeeld daarvan is Het Nieuw Gemengd bedrijf in Horst (een gemeente in Nederlands Limburg, red.) dat ruimte zal bieden aan 35.000 varkens en 1,3 miljoen kippen.’

‘De ruimtelijke inplanning van zo’n agropark is natuurlijk cruciaal’, zegt Smeets. ‘Als je dat goed aanpakt, dan zuig je het landelijk gebied leeg, zodat daar meer ruimte ontstaat voor natuur en recreatie.’ Dat is ook de bedoeling van de Nederlandse Reconstructiewet, een poging om het buitengebied anders in te richten en intensieve veehouderij alle kansen te geven in ‘landbouwontwikkelingsgebieden’ ver van natuur en bewoning. ‘Alleen zie je dat de paar mensen die toch in die gebieden wonen twee keer zo hard gaan klagen’, zegt Heederik.

De enige mogelijkheid is volgens Stouthart dan ook om volop in te zetten op technologieën die overlast en risico’s terugdringen. ‘Als je op een paar kilometer afstand blijft van andere bedrijven, bewoning en natuur, zijn er natuurlijk nooit problemen. Maar dan kunnen we wel ophouden met de veehouderij in België en Nederland.’

Volgens Smeets zijn agroparken dé oplossing in een samenleving waarin steeds meer mensen in grootsteden van voedsel moeten worden voorzien. Het lijkt alleen niet zo eenvoudig om mensen daarvan te overtuigen. ‘Ik denk dat emoties een te grote rol spelen in het debat’, zegt Henk van Latesteijn van TransForum, een samenwerkingsverband rond duurzame landbouw tussen onderzoeksinstellingen en bedrijven. ‘Het gevoel van onveiligheid is niet zomaar met wetenschappelijke rapporten weg te nemen. Het beste zou zijn om als experiment een paar van die parken te bouwen. Dan gaat de ongerustheid vanzelf weg.

‘We moeten de landbouw concentreren in agroparken, net zoals we de industrie concentreren in industriegebieden’

Bronvermelding

  • Dit artikel verscheen in 2010 in Eos Magazine.